1.2.2 De voet
Voeten zijn combinaties van syllaben. We kennen verschillende typen voeten uit de
versleer (zoals trochee, Jambe,
dactylus, en anapest). Voor het
Nederlands is de trocheïsche voet van groot belang. Een trochee is een voet van
twee syllaben, waarvan de eerste sterk is. Voorbeelden van trocheïsche voeten
zijn de volgende woorden met klemtoon op de eerste lettergreep:
ader, amber, coda, yoghurt,
Adam. Bij veel trocheïsche woorden is de klinker van
de tweede lettergreep een sjwa, de klinker die geen klemtoon kan dragen.
De voet als prosodische eenheid is van cruciaal belang voor het beschrijven van woordklemtoon. Het vierlettergrepige woord
domineetje is een voorbeeld van een woord dat bestaat uit twee
trocheeën. Een trochee bestaat uit een sterke syllabe, gevolgd door een zwakke
syllabe. We gebruiken voor ‘zwak’ de Engelse afkorting w (van
weak), en voor ‘sterk’ de afkorting s (van strong).
In dit woord kan de klinker van de tweede lettergreep, de zwakke syllabe van de
eerste voet, uitgesproken worden als
ə.
We kunnen dit woord dus uitspreken als
domənetjə,
net zoals we dominee kunnen
uitspreken als
doməne.
Dit noemen we klinkerreductie. Klinkers in zwakke lettergrepen kunnen worden
gereduceerd tot een sjwa. Het proces van klinkerreductie is dus gevoelig voor de
prosodische structuur van woorden.
Een woord als banaantje, met woordklemtoon op de tweede lettergreep,
bestaat dan uit een losse syllabe gevolgd door een trocheïsche voet:
De eerste syllabe kan niet worden ondergebracht in een voet, omdat een
Nederlandse voet trocheïsch moet zijn, en daarom is deze syllabe direct
onderdeel van het prosodisch woord. De syllabe
naan is de syllabe met
klemtoon. De klinker van de eerste syllabe staat dus in een zwakke syllabe, en
kan worden gereduceerd tot sjwa:
bənantjə.
Voor een woord als banaan nemen we
aan dat de tweede syllabe op zich een voet kan vormen, zij het geen trocheïsche,
omdat deze syllabe klemtoon draagt. De prosodische structuur van het woord
banaan is dan:
Ook hier is de eerste syllabe zwak, en leent deze zich daarom voor reductie van
de klinker a
tot een sjwa:
bənan.
De voetstructuur van een woord speelt dus een cruciale rol in het bepalen van
welke syllaben van een woord in aanmerking komen voor klinkerreductie. Een
eenlettergrepig woord als baan
bestaat per definitie uit een voet, en hier werkt klinkerreductie dus niet.
Een tweede voorbeeld van de relevantie van de voet is de rekking van de hoge
gespannen klinkers i, y,
u voor een
r. In
de woorden in (a) in de tabel hieronder vindt die rekking plaats, maar in die in
(b) niet, omdat in die woorden de hoge klinker en de
r niet
in dezelfde voet staan (de voeten staan tussen ronde haken):
Zie Gussenhoven (1993: 48; 2007; 2009).
Tabel 1.
a | (wier) | wi:r | b | (pi)(raat) | pirat |
(Oli)(vier) | olivi:r | (hoe)(ra) | hura | ||
(sloerie) | slu:ri | (admi)(raal) | ɑtmiral | ||
(piere)(ment) | pi:rəmɛnt | (cordu)(roy) | kɔrdyrɔj |
Een woord als sloerie vormt één voet,
en dus vindt rekking van de
u
plaats. In een woord als hoera
daarentegen, met klemtoon op de tweede syllabe, vormt
ra op
zich een voet, en dus bevindt de klinker
u zich
niet in dezelfde voet als de
r, en
wordt daarom niet gerekt.
Zie ook Kager & Martínez-Paricio (2018) voor de rol van de voet als
domein van fonologische regels.
Verder lezen
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
3.0 | Geert Booij | juli 2020 | |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 | hoofdstuk 1,../../data/archief/ans2/e-ans/01/body.html; |