20.2.3.1.ii.1.b Congruentie in de constructie 'een van de + meervoudig
woord + die...'
Verder lezen
In constructies bestaande uit de woorden een van de (in
formele taal een der) en een meervoudig substantief,
voornaamwoord of telwoord is niet altijd zonder meer duidelijk waar de
persoonsvorm uit de betrekkelijke bijzin bij moet aansluiten.
Er bestaat bijvoorbeeld een verschil tussen de volgende zinnen:
1Een van de studenten, die
goed met een pc kon omgaan, werd voor dit werk
uitgekozen.
2Een van de studenten die
goed met een pc konden omgaan, werd voor dit werk
uitgekozen.
In 1 is sprake van een uitbreidende
bijvoeglijke bijzin bij de naamwoordelijke constituent een van de studenten (na die constituent komt een komma). De betekenis van de
hele zin is te omschrijven als 'van de studenten werd er een voor dit werk
uitgekozen, en die kon goed met een pc omgaan' (of dat laatste de reden
voor de uitverkiezing was, wordt in het midden gelaten). De persoonsvorm
richt zich hier naar een en kan dus alleen maar enkelvoud zijn.
In 2 staat een beperkende
bijvoeglijke bijzin bij studenten; de betekenis is te
omschrijven als 'van de studenten die goed met een pc konden omgaan, werd
er een voor dit werk uitgekozen' (dit impliceert dat het kunnen omgaan met
een pc een vereiste was: de andere studenten kwamen helemaal niet in
aanmerking); de persoonsvorm staat in het meervoud. Toch is een
enkelvoudige persoonsvorm ook in de beperkende interpretatie van de zin
niet onmogelijk, al wordt dit niet door iedereen aanvaardbaar geacht:
3Een van de studenten die
goed met een pc kon omgaan, werd voor dit werk
uitgekozen.
De betekenis kan hier omschreven worden als: 'van de studenten werd er een
die goed met een pc kon omgaan, voor dit werk uitgekozen' (niet zomaar
willekeurig een). Het betekenisverschil tussen
2 en
3 mag dan misschien subtiel zijn,
de aandacht wordt in 2 meer op de
groep, in 3 meer op het individu
gevestigd (een van de studenten = 'een student'; ook in
1 heeft de naamwoordelijke
constituent deze betekenis). Vergelijkbare voorbeelden zijn:
Gelet op het betekenisverschil tussen de (a) - en de
(b) -zinnen hoeft er geen bezwaar gemaakt te worden tegen het
gebruik van een enkelvoudige persoonsvorm in zulke beperkende bijzinnen.
Een 'individuele' (i.e. niet-collectieve) interpretatie zoals hierboven
bedoeld, ligt overigens soms minder of zelfs niet voor de hand, met name
niet bij een aanwijzend voornaamwoord met vooruitwijzende functie (zie bijv.
7). Toch komen ook in dat geval
zinnen met een enkelvoudige persoonsvorm in de praktijk frequent voor.
Voorbeelden zijn:
In de bovenstaande (b) -voorbeelden is de betekenis van de
naamwoordelijke constituent in kwestie immers niet 'een degene', 'een
laatste', 'een eerste ding' of 'een weinige' (wel mogelijk zou zijn in
plaats van 8b: de laatste
die..., en in plaats van
9b: het eerste ding
dat...).
Opmerking
Verdieping
Opmerking
In een zin als 9 zou men kunnen
redeneren dat het betrekkelijk voornaamwoord die alleen maar
op het meervoudige (onzijdige) substantief dingen kan slaan,
aangezien er anders dat had moeten staan, wat echter een
ongrammaticale zin oplevert:
iDat was een van de eerste dingen
dat mij
opviel.uitgesloten
Daarbij gaat men ervan uit dat er na een een woord
weggelaten is (i.c. ding). Dit uitgangspunt is onjuist,
getuige de gevallen met een niet-substantivisch element (bijv.
een van hen), waar er van weglating geen sprake kán zijn.
Dat het betrekkelijk voornaamwoord die wel degelijk
betrekking kan hebben op een, moge blijken uit een zin als:
iiEen
die goed kan dansen van die
meisjes, is ongetwijfeld Bregje.
iiiEen van ons groepje
die zoiets zeker weet, is
Jaap.
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |