18.5.4.1.i Het geïmpliceerd onderwerp van de infinitief
Verder lezen
1
In zin 1a is het zinsdeel Nol onderwerp. Naar de vorm is dat zo, omdat
als dit zinsdeel meervoudig gemaakt wordt (bijv. Nol en
Hans) ook de persoonsvorm de meervoudsvorm krijgt
(staat wordt staan); zie
1b:
Het zinsdeel Nol in 1a
en het zinsdeel Nol en Hans in
1b worden vanwege de congruentie in
getal met de persoonsvorm het
getalsonderwerp
respectievelijk van staat en staan genoemd. Naar
de betekenis is Nol in
1a onderwerp omdat de drager van
die naam degene is die 'staat'. Hij is ook degene die staande 'zingt', maar
Nol kan niet het getalsonderwerp van de infinitief
zingen genoemd worden. In zin
1a wordt Nol daarom
niet alleen het getalsonderwerp van de persoonsvorm staat (of
van de hele zin), maar ook het
geïmpliceerd onderwerp van
zingen (de infinitief) genoemd. Wat vereenvoudigd gezegd: het
onderwerp van de zin is tevens onderwerp van de infinitief. Schematisch
kunnen we de structuur van 1a (en m.
m. ook van 1b) als volgt
voorstellen:
2[Nol staat [Nol
zingt]]
Dezelfde verhoudingen tussen onderwerp en werkwoordsvormen doen zich voor in de zinnen 3 en 4, ook al is de
infinitief in 3 vergezeld van een naamwoordelijke
constituent in de functie van lijdend voorwerp en in 4
van twee naamwoordelijke constituenten, één als meewerkend voorwerp en één als lijdend
voorwerp:
3Nol wil een liedje
zingen.
4Nol wil Saskia een brief
schrijven.
De structuur is hier respectievelijk weer te geven als:
5[Nol wil [Nol zingt een
liedje]]
6[Nol wil [Nol schrijft (aan)
Saskia een brief]]
Ook in deze zinnen vallen het getalsonderwerp en het geïmpliceerd onderwerp
van de infinitief dus samen. (Bij modale hulpwerkwoorden doet zich op dit
punt overigens een complicatie voor doordat deze categorie werkwoorden op
twee manieren gebruikt kan worden. Zie
hiervoor
[18.5.4.4/i]
en
[18.5.4.5].)
In zin 4:
7Nol hoort Els
zingen.
daarentegen zijn de betekenisverhoudingen anders: de als 'Nol' aangeduide
persoon 'hoort', maar iemand anders, die 'Els' heet, 'zingt'. Nu is
Els het geïmpliceerd onderwerp van de infinitief. Het zinsdeel
Els is echter ook lijdend voorwerp van de zin, omdat het
aanduidt welke persoon door 'Nol' zingend gehoord wordt. Het lijdend
voorwerp van de zin is dus (geïmpliceerd) onderwerp van de infinitief.
Schematisch voorgesteld:
8[Nol hoort Els [Els
zingt]]
Voegen we aan zin 7 nog een naamwoordelijke
constituent toe, bijv.
een liedje
:
9Nol hoort Els een liedje
zingen.
dan is die te beschouwen als het lijdend voorwerp van de infinitief
zingen en niet van de hele zin. Omzetting in het passief kan
dat verduidelijken: 'Els wordt (een liedje zingend) door Nol gehoord; een
liedje wordt door Els gezongen'. Schematisch voorgesteld:
10[Nol hoort Els [Els zingt een
liedje]]
Een vergelijkbare situatie doet zich voor in een zin als 11, waarin afgezien van het onderwerp nu niet twee maar drie naamwoordelijke
constituenten voorkomen:
11Ik zag hem Piet een klap
geven.
Het lijdend voorwerp van de zin, hem, is geïmpliceerd
onderwerp van de infinitief geven, de naamwoordelijke
constituent Piet is het meewerkend voorwerp en een klap het lijdend voorwerp bij diezelfde infinitief. Een
vergelijking met de overeenkomstige (bij)zin laat zien dat de onderlinge
woordvolgorde van de naamwoordelijke constituenten in de
infinitiefconstructie en in de bijzin dezelfde is
(zie
[21.4.7]) - het voornaamwoord van de derde persoon heeft hier
uiteraard de onderwerpsvorm (hij):
12Ik zag dat hij Piet een klap
gaf.
Schematisch kan de structuur van 11 als volgt
voorgesteld worden:
13[Ik zag hem [hij gaf Piet een
klap]]
Constructies als 8, 10 en 11 staan in de grammatica bekend als
' accusativus-cum-infinitivo-constructie', dat wil
zeggen een constructie met een lijdend voorwerp (
Els
respectievelijk
hem
) en een daarmee verbonden infinitief (al dan niet met daarbij horende zinsdelen:
(een liedje) zingen
respectievelijk
Piet een klap geven
).
Het is ook mogelijk dat niet het lijdend voorwerp maar het meewerkend voorwerp van een
zin geïmpliceerd onderwerp van de infinitief is, bijv. in:
Opmerking
Verdieping
Opmerking
De verbinding zelf, dus repectievelijk
Els (een liedje) zingen
en
hem Piet een klap geven
, kan ook als geheel als lijdend voorwerp van de zin opgevat worden.
14Nol leert Els aria's
zingen.
Hier is Els meewerkend voorwerp van het groepsvormende
werkwoord leert en tevens geïmpliceerd onderwerp van
zingen, waarvan aria's lijdend voorwerp is.
Uitgaande van het geïmpliceerde onderwerp van de infinitief kunnen we de
groepsvormende werkwoorden die met een infinitief te combineren zijn, dus
in drieën verdelen:
- werkwoorden met een infinitief die het (getals)onderwerp van de zin als geïmpliceerd onderwerp heeft (zoals staan in 2);
- werkwoorden met een infinitief die het lijdend voorwerp van de zin als geïmpliceerd onderwerp heeft (zoals horen in 8 en 10);
- werkwoorden met een infinitief die het meewerkend voorwerp van de zin als geïmpliceerd onderwerp heeft (zoals leren in 14).
In de hieronder volgende subparagrafen en in de alfabetische lijst
(
[18.5.8]) zal van de behandelde werkwoorden aangegeven worden tot
welke categorie ze behoren.
2
Het kan voorkomen dat er bij een infinitief geen geïmpliceerd onderwerp aan
te wijzen is, bijv. in de zin (vergelijk met
4):
15Nol hoort
zingen.
In 15 staat de infinitief alleen. Het is in dit soort
gevallen echter altijd mogelijk een element aan te vullen dat als geïmpliceerd onderwerp kan
fungeren, hetzij een onbepaald voornaamwoord, hetzij een andere naamwoordelijke constituent, op
grond van context of situatie:
16Nol hoort (iemand)
zingen.
17(Els is blijkbaar thuisgekomen:
) Nol hoort (Els) zingen.
Een ander geval doet zich voor in de volgende zinnen:
18Nol hoort een liedje
zingen.
19We hielpen de rommel
opruimen.
In deze zinnen komt wel een lijdend voorwerp voor (respectievelijk
een liedje
en
de rommel
), maar dat is niet als geïmpliceerd onderwerp van de infinitief te beschouwen:
immers, 'het liedje' 'zingt' niet, evenmin als 'de rommel' 'opruimt'. Net als bij zin 15 kan ook hier een constituent aangevuld worden die als
geïmpliceerd onderwerp dienst kan doen (bijv.
iemand
in 18 en
de kinderen
in 19).
Sommige gevallen zijn voor meer dan één interpretatie vatbaar. Als vóór een
infinitief één naamwoordelijke constituent voorkomt, dan kan die
theoretisch als onderwerp of als lijdend voorwerp van de infinitief
geïnterpreteerd worden, en als er twee naamwoordelijke constituenten
voorkomen, dan kunnen die de functie van onderwerp en lijdend voorwerp of
die van meewerkend en lijdend voorwerp van de infinitief hebben. (Een
meewerkend voorwerp komt vrijwel altijd in combinatie met een lijdend
voorwerp voor;
zie
[20.4.1/2].) In de praktijk zal de interpretatie op grond van
zinsinhoud, context en/of situatie vrijwel altijd duidelijk zijn, bijv. in:
20We hielpen haar
opruimen.
21Hij zag het varken
slachten.
In zin 20 is de voor de hand liggende interpretatie
natuurlijk dat het lijdend voorwerp
haar
geïmpliceerd onderwerp van
opruimen
is (zij ruimt op), in zin 21 dat het lijdend voorwerp
het varken
geïmpliceerd lijdend voorwerp van
slachten
is (als geïmpliceerd onderwerp kan
iemand
dienen:
iemand slacht het varken
). Toch zijn er zinnen mogelijk die op zichzelf beschouwd dubbelzinnig zijn,
bijv.:
22In het televisieverslag kon men
soldaten zien mishandelen.
23De meester liet het jongetje
pesten.
Zin 22 kan zowel betekenen 'men kon zien hoe soldaten
anderen (bijv. krijgsgevangenen) mishandelden' als 'men kon zien hoe anderen (bijv.
demonstranten) soldaten mishandelden'. Zin 23 kan niet
alleen betekenen 'de meester liet toe - dat wil zeggen trad er niet tegen op - dat het jongetje
andere kinderen pestte', maar ook 'de meester liet toe dat andere kinderen het jongetje
pestten'. Als voorbeeld met twee naamwoordelijke constituenten kan dienen:
24Ik zag Piet een klap
geven.
Hier kan Piet onderwerp en
meewerkend voorwerp bij de
infinitief zijn. De twee interpretaties kunnen weergegeven worden door
zinnen die in de praktijk ook eerder gebruikt zullen worden,
respectievelijk:
25Ik zag Piet iemand een klap
geven.
26Ik
zag iemand Piet een klap geven.
Andere voorbeelden die voor meer dan één uitleg vatbaar zijn, worden
gegeven
in
[18.5.4.8] (zien, horen etc.),
[18.5.4.10/ii] (laten)
en
[18.5.4.13] (helpen, leren).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |