21.6.2.1 Niet-groepsvormend in plaats van groepsvormend gebruik van werkwoorden
Verder lezen
1
Een schijnbare uitzondering op de regel van de ondoordringbaarheid van
werkwoordelijke eindgroepen vormen constructies zoals in de (b)-zinnen van de volgende twee paren. Vergelijk:
In 1a en
2a zijn respectievelijk
proberen en menen groepsvormend gebruikt, dat wil
zeggen dat deze werkwoorden samen met het zelfstandig werkwoord en
eventuele andere (hulp)werkwoorden (te komen in
1a en te moeten zeggen in 2a) de tweede
pool van de zin uitmaken. Niet-werkwoordelijke elementen zoals in de tuin of ook wat gaan daaraan vooraf en staan
in het middenstuk. In de respectieve (b)-zinnen daarentegen
zijn proberen en menen niet groepsvormend
gebruikt, maar worden ze gecombineerd met een beknopte bijzin. (Zie voor
het al dan niet groepsvormend gebruik van
werkwoorden
[18·5·1·2].) Er is hier derhalve geen sprake van doorbreking van de
tweede pool: deze bevat slechts één werkwoord.
2
Ook gevallen als de volgende (b)-zinnen kunnen als schijnbare
doorbreking opgevat worden:
Zinnen als 3b en
4b komen voor in informele,
gesproken taal. Ze kunnen beschouwd worden als constructies waarbij de
spreker tijdens het productieproces na het uitspreken van het onderwerp van
de bijzin (het tweede hij in voorbeeld
3 en de minister
in 4) ongemerkt overgaat op een zin
met hoofdzinsvolgorde. In die zin is de vóór-pv (wilde,
respectievelijk weet) dan dus de eerste pool en de
werkwoordelijke aanvulling daarbij (fotograferen,
respectievelijk te kiezen) de tweede pool. Ze zijn dus te
beschouwen als een soort overloopconstructie
(vergelijk
[21·2·5]).
Literatuur
Interessante links
ANS
Taalportaal
Taaladvies
Versiegeschiedenis
versie | redacteur(en) | datum | opmerkingen |
2.1 | januari 2019 | Automatische conversie van ANS 2.0 | |
2.0 | W. Haeseryn, K. Romijn, G. Geerts, J. de Rooij, M.C. van den Toorn | 1997 |