Voorbeeldzoeker x
(typ in het invoerveld om het voorbeeld te wijzigen)
zoek dit voorbeeld in:
ANS

Woordenboeken

  • INT (500 AD - heden)
  • Etymologiebank
  • Woordenlijst.org

Corpora en lexica

  • Corpus Hedendaags Nederlands Clarin login
  • GrETEL (CGN, Lassy)
  • SoNar Clarin login
  • Delpher
  • Celex Clarin login

Overige bronnen

  • Taalportaal
  • DBNL
  • Taaladvies.net
  • Wikipedia
  • Google

Veelgestelde vragen

Algemeen

Jans fiets of Jan z'n fiets?

In het Standaardnederlands drukken we bezit uit met -s:

  • Karels hoed
  • onder moeders paraplu
  • iemands spullen
  • wiens jas

Als het woord al eindigt met een -s voegen we een apostrof toe:

  • Jans fiets (=de fiets van Jan)
  • Jans' fiets (=de fiets van Jans)

De vorm Jan z'n fiets is niet fout, maar wel informeel, gesproken Nederlands, en is alleen te gebruiken bij mensen of dieren en als er sprake is van een zekere vertrouwdheid. Naast z'n (mannelijk) zijn er d'r (vrouwelijk) en hun (meervoud):

  • Mieke d'r tas ligt op de stoel.
  • De hond z'n bak.
  • De kinderen hun boeken.
  • De minister d'r tas ligt op de stoel. uitgesloten
  • De woning z'n bijkeuken. uitgesloten
  • Wie z'n jas is dit?

Heel mooie foto's of hele mooie foto's?

In een zin als heel mooie foto's is heel een bijwoord. Bijwoorden worden in het Nederlands niet verbogen:

  • een zeer ongebruikelijke opmerking
  • een zere ongebruikelijke opmerking uitgesloten
  • tamelijk goede manieren
  • tamelijke goede manieren uitgesloten

In informeel Nederlands kunnen bijwoorden echter verbogen worden om te versterken wat je wil uitdrukken:

  • een echte flinke jongen
  • hele erge mooie plaatjes
  • geweldige hoge bomen
  • een verrekte spannende film
  • een ongelofelijke lange adem

Meest arrogante of arrogantste?

De overtreffende trap (superlatief) kun je maken met -st en meest. Het achtervoegsel -st is de standaardvorm:

  • aardig - aardigst
  • goedkoop - goedkoopst
  • dichtbevolkt - dichtstbevolkt

De omschreven vorm met meest komt o.a. voor:

  • bij nadruk: Dat is de meest waardeloze opmerking die ik ooit heb gehoord.
  • bij sommige deelwoorden: de meest gelezen krant
  • bij woorden die op -isch, -st/-sd of -de eindigen: Zij was het meest verbaasd van iedereen, de meest praktische aanpak, de meest stupide vraag
  • bij woorden met veel lettergrepen: zij is de meest intelligente vrouw die ik ken.

Het bestuur heeft haar/zijn besluit genomen: wat is goed?

In principe bepaalt het geslacht van het bestuur de keuze van het bezittelijk voornaamwoord. Omdat het bestuur onzijdig is, hoort hier zijn bij:

  • Het bestuur heeft zijn besluit genomen.

Toch vind je in geschreven taal vaak haar bij verzamelnamen als bestuur of instituut:

  • Het bestuur heeft haar besluit genomen.
  • Het instituut moet haar personeelsbestand inkrimpen.

Dit wordt nog niet algemeen als correct beschouwd.

Een lastig woordje: er

Er is een klein, maar lastig woordje, zeker voor leerders van het Nederlands. Je komt het overal tegen:

  • Hoe lang woon je er al?
  • Wil je krentenbollen? We hebben er nog vijf.
  • Er loopt een kat over straat.
  • Zij weet er echt alles van.

Deze verschillende gebruiken kunnen er lastig te begrijpen maken. We zetten de verschillende soorten op een rijtje:

Type 1: Hoe lang woon je er al?

Dit noemen we locatief er, omdat het verwijst naar een concrete plaats. Je kunt er vervangen door hier of daar, of door een plaatsnaam:

  • Hoe lang woon je er al?
  • Hoe lang woon je daar/hier al?
  • Hoe lang woon je al in Den Haag?

Type 2: Wil je krentenbollen? We hebben er nog vijf

Dit noemen we kwantitatief er. Er wordt hier gecombineerd met een woord dat een hoeveelheid aanduidt (vijf). Het verwijst naar krentenbollen en je kunt het niet vervangen door hier of daar:

  • We hebben nog vijf krentenbollen > We hebben er nog vijf.
  • We hebben daar nog vijf. uitgesloten
  • Er zijn nog vijf krentenbollen > Er zijn er nog vijf.

Let op: in de laatste zin noemen we alleen het tweede er kwantitatief. Alleen dit er verwijst immers naar krentenbollen. Het eerste er noemen we presentatief er, en komt hierna aan bod.

Type 3: Er loopt een kat over straat.

Dit noemen we presentatief er. Je komt het (voornamelijk) tegen in zinnen met een onbepaald onderwerp: onderwerpen die beginnen met een, geen, of woorden als niets of genoeg.

  • Er loopt een kat over straat.
  • Er zijn veel mensen in de stad.
  • Er is genoeg te doen.
  • Er zijn geen schone handdoeken meer.
  • Is er iets aan de hand?
  • Er zijn enkele nieuwe schilderijen te zien.

Er introduceert hier als het ware het onderwerp, dat verderop in de zin staat. Omdat dit onderwerp onbepaald is, staat het bij voorkeur niet vooraan in de zin:

  • Een kat loopt over straat twijfelachtig > Er loopt een kat over straat.
  • Veel mensen zijn in de stad twijfelachtig > Er zijn veel mensen in de stad.
  • Genoeg is te doen twijfelachtig > Er is genoeg te doen.
  • Geen schone handdoeken zijn meer twijfelachtig > Er zijn geen schone handdoeken meer.
  • Iets is aan de hand? twijfelachtig > Is er iets aan de hand?
  • Enkele nieuwe schilderijen zijn te zien twijfelachtig > Er zijn enkele nieuwe schilderijen te zien.

Dit er hoeft niet per se vooraan in de zin te komen:

  • Morgen draait er een spannende film in de bioscoop.
  • Vannacht zijn er vallende sterren te zien.
  • Misschien staat er nog een fles in de kelder?

Presentatief er komt ook voor in vraagwoordvragen en in passieve zinnen zonder onderwerp:

  • Wat is er?
  • Wie heeft er nog wat leuks te vertellen?
  • Er mag hier niet gerookt worden.
  • Er is vandaag goed gewerkt.

Type 4: Zij weet er echt alles van.

Dit noemen we prepositioneel er. We gebruiken het bij werkwoorden met een voorzetsel. Je kunt er vervangen door hier of daar:

  • Hij bekijkt de uitslagen > Hij bekijkt ze.
  • Hij kijkt naar de uitslagen > Hij kijkt ernaar.

Er + voorzetsel levert een zogenaamd voornaamwoordelijk bijwood op: ernaar, ervan, enz. Deze worden vaak gesplitst:

  • Hij kijkt er graag naar.
  • Jullie vertellen er/daar nooit wat over.
  • Waar praten zij over?

In sommige gevallen krijgt het voorzetsel een andere vorm:

  • Ik kom net van de supermarkt > Ik kom er net vandaan.
  • Ze gaan met dat probleem aan de slag > Ze gaan ermee aan de slag.
  • Dat leidt tot problemen > Dat leidt ertoe.
  • We gaan morgen naar ons vakantiehuisje > We gaan er morgen heen/naartoe

Lees meer



De klanken van het Nederlands

Hoeveel klanken heeft het Nederlands?

Het Nederlands heeft zo'n 35 klanken: 16 klinkers en 19 medeklinkers. Daarnaast zijn er klanken die we in het Nederlands gebruiken, maar die enkel in leenwoorden voorkomen, zoals de [ɡ] in goal, de lange [ɑː] in cast of de neusklank in chanson.

Waarom spreek je paard uit met een -t aan het einde?

In het Nederlands spreek je de -d aan het einde van een woord uit als /t/. Dit noemen we de regel van de finale verscherping. Deze regel staat ook wel bekend als Auslautverhärtung of final devoicing. De regel geldt niet alleen voor de -d, maar ook voor de -b:

  • paard > [paart]
  • hand > [hant]
  • rib > [rip]
  • krab > [krap]

Er is dus geen uitspraakverschil tussen krab/krap, moed/moet en wand/want.

De reden dat we paard en niet paart schrijven, is vanwege het beginsel van vormovereenkomst. Dit luidt dat we woorden zoveel mogelijk op dezelfde wijze spellen. We schrijven dus paard omdat het meervoud paarden is, en rib vanwege ribben.

Wat verwarrend zijn sommige woorden op -s en -v, zoals huis en brief. Hier geldt ook de regel van finale verscherping: het meervoud is huizen en brieven. Maar het beginsel van vormovereenkomst wordt hier niet toegepast.

  • huis / huizen
  • vaas / vazen
  • brief / brieven
  • duif / duiven

Is rooie in plaats van rode goed Nederlands?

Vormen als rooie en ouwe zijn niet fout, maar hebben een sterk informeel karakter. De uitspraak /j/ in plaats van /d/, zoals in rode - rooie komt voor bij een aantal bijvoeglijke naamwoorden. De d staat hier steeds vóór een swja. Bij woorden op oude wordt de d een /w/:

  • rode - rooie
  • goede - goeie
  • kwade - kwaaie
  • beneden - beneeën
  • dode - dooie
  • koude - kouwe
  • oude - ouwe
  • gouden - gouwe

Waarom is het riem-pje en niet riem-etje?

Het Nederlands maakt veel gebruik van verkleinwoordsuffixen als -pje, -kje en -je. Er zijn vijf soorten van (de zogeheten allomorfen). Welke je gebruikt, hangt af van de fonologische vorm van het grondwoord:

  • -je als de stam eindigt op een plof- of wrijfklank: handje, dropje
  • -etje als de stam eindigt op een beklemtoonde lettergreep die bestaat uit een ongespannen klinker gevolgd door een van de medeklinkers /l, r, m, n, ŋ/: bommetje, wandelingetje, bonnetje
  • -pje na een stam die eindigt op /m/ (behalve als die wordt voorafgegaan door een beklemtoonde ongespannen klinker, dan is het -etje): riempje, boompje (maar bómm-etje)
  • -kje na een stam die eindigt op /ŋ/ (behalve als die wordt voorafgegaan door een beklemtoonde ongespannen klinker, dan is het -etje): koninkje, palinkje (maar wándelìng-etje en ríng-etje)
  • -tje in alle overige gevallen: wieltje, touwtje, doktertje

Bij sommige woorden zijn twee vormen mogelijk:

  • bloempje / bloemetje
  • brug / bruggetje

Is het correct om lopen uit te spreken zonder slot-n?

Het weglaten van de n aan het einde van woorden komt veel voor in het gesproken Nederlands en wordt niet als fout beschouwd. Het komt voor bij verschillende woordsoorten:

  • de rege(n)
  • zij lope(n)
  • een goude(n) medaille
  • vieze hande(n)

De n wordt alleen weggelaten als er een sjwa aan voorafgaat.

Sommige sprekers van het Nederlands laten de slot-n altijd weg, andere doen dit soms. In het Nederlands-Nederlands lijkt dit vaker te gebeuren dan in het Belgisch-Nederlands.

Is er een uitspraakverschil tussen ou en au?

Nee, de klinker in hout en blauw klinkt hetzelfde (/ɔu/ in IPA). Vroeger verschilden ou en au wel van klank: ou komt van ol, zoals nog terug te zien in plaatsnamen als Holterberg. Au komt van het vroegere aw.

Hoe weet je of je ou of au moet gebruiken? Dat zul je in de meeste gevallen moeten leren, maar er zijn wel een paar regels voor. Ou komt vaak voor in combinatie met -t/-d: goud, hout, zout (en aan woorden als kou dat komt van het vroeger koude). Au vind je alleen aan het einde van woorden, en wordt dan met een w geschreven: blauw, gauw, nauw (maar ook in afleidingen ervan, als gauwigheid of benauwd).

Naast ou/au is er ook bij ei/ij geen verschil in uitspraak.



Het telwoord

Is het twee kilo of twee kilo's?

Hoewel je bij twee een meervoud zou verwachten - twee appels, twee peren - zeggen we toch twee kilo. Dit is het geval bij een groep zelfstandige naamwoorden die een maat aanduiden. Denk aan tijd, gewicht of afmetingen:

  • vijfenzeventig kilo
  • twaalf meter
  • honderd euro
  • zeven jaar

Worden telwoorden, net als adjectieven, verbogen?

Telwoorden worden over het algemeen niet verbogen. We zeggen mooie dingen maar drie dingen. Uitzonderingen zijn:

  • een: dat ene moment
  • veel, weinig: nog vele jaren, de weinige keren
  • ettelijke, enkele, talloze, verscheidene, verschillende

Verbogen telwoorden komen ook voor in constructies als:

  • honderden mensen
  • met z'n tweeën

Wat is het verschil tussen bepaalde en onbepaalde telwoorden?

Hoofd- en rangtelwoorden die het precieze aantal of rangnummer aanduiden noemen we bepaalde telwoorden: een, twee, drie, eerste, tweede, derde, enz. Als het aantal of de rang minder specifiek is, spreken we van onbepaalde telwoorden: veel, weinig, enkele, hoeveelste, laatste, tigste.

Is het honderdtwee of honderdentwee?

Honderdtwee en honderdentwee zijn allebei goed. Bij getallen van 21 tot en met 99 is en verplicht:

  • drieëntwintig
  • zevenenachtig

Daarboven is en niet verplicht, maar wel mogelijk, tussen de honderd- of duizendtallen en de rest:

  • honderd(en)drieëntwintig
  • duizend (en) zevenentachtig

Is het de eerste vijf plaatsen of de vijf eerste plaatsen?

Beide volgordes zijn goed, maar ze betekenen iets anders. Hoofdtelwoorden komen over het algemeen vóór een bijvoeglijk naamwoord:

  • de twee jaloerse stiefzussen
  • drie mooie dagen

Als een hoofdtelwoord met een rangtelwoord wordt gecombineerd, dan zijn er twee volgordes mogelijk:

  • de eerste vijf plaatsen
  • de vijf eerste plaatsen

Bij de eerste zin gaat het om de plaatsen 1 t/m 5. Bij de tweede zin is er sprake van meerdere eerste plaatsen (bijvoorbeeld bij een sporttoernooi), vijf in totaal.



De adpositie

Wat is het verschil tussen een voorzetsel en een achterzetsel?

Het voor de hand liggende verschil tussen voorzetsels en achterzetsels is hun plaats ten opzichte van het complement:

  • Ze gaf haar spullen aan haar dochter.
  • Er kwamen veel mensen de zaal in.

Qua vorm zijn voorzetsels en achterzetsels gelijk. Een uitzondering is het voorzetsel van, dat als achterzetsel af heeft: van het veld/het veld af.

Qua betekenis roepen achterzetsels altijd het idee van een pad op. Dit is niet per se het geval bij voorzetsels:

  • Er lag veel sneeuw op het veld.
  • De supporters kwamen het veld op.
  • Ze liepen de hele dag in het bos.
  • Ze liepen onder de slagboom door en stapten het bos in.

Toch is dit onderscheid niet altijd even duidelijk. Onderstaande zinnen zijn beide goed:

  • Hij stapt in de lift en gaat naar de tiende verdieping.
  • Hij stapt de lift in en gaat naar de tiende verdieping.

Wat is een omzetsel (circumpositie)?

Terwijl voorzetsel vóór hun complement komen en achterzetsels erachter, staan omzetsels, of circumposities eromheen:

  • Ik luister naar muziek.
  • Wij fietsten het bos in.
  • De man liep naar de auto toe.

Omzetsels drukken meestal een pad uit. Dat kan een pad in ruimtelijke zin zijn, maar ook bijvoorbeeld in temporele zin, als in Door de jaren heen.

Wat zijn voorzetseluitdrukkingen?

Voorzetseluitdrukkingen zijn vaste uitdrukkingen die bestaan uit een voorzetsel, een zelfstandig naamwoord (soms voorafgegaan door een lidwoord) en nog een voorzetsel:

  • ten aanzien van
  • aan de hand van
  • in tegenstelling tot
  • in verband met

Voorzetseluitdrukkingen zijn vast; ze niet zomaar te wijzigen:

  • in antwoord op uw vraag
  • in antwoord tot uw vraag uitgesloten
  • in het antwoord op uw vraag uitgesloten
  • in vriendelijk antwoord op uw vraag uitgesloten

Waarom zeg je over hem maar erover?

Adposities kunnen gecombineerd worden met eigennamen en zelfstandige naamwoorden, zoals Jan en ufo's:

  • Ik ben een vriend van Jan.
  • Zij gelooft in ufo's.

Deze woorden kun je ook vervangen door de voornaamwoorden hem en ze. Maar in het laatste geval veranderd in ze in erin:

  • Ik ben een vriend van Jan. > Ik ben een vriend van hem.
  • Zij gelooft in ufo's. > Zij gelooft in ze. uitgesloten > Zij gelooft erin.

Dit gebeurt alleen als het voornaamwoord naar 'dingen' verwijst:

  • Strooi de pinda's erover. [over het mengsel]
  • Ja ja, ik zal eraan denken.[aan de boodschappen]
  • Waarmee kan ik u van dienst zijn? [met wat]
  • Je moet overal op voorbereid zijn. [op alles]
  • Zij laat zich nergens door afleiden [door niets]

We noemen de woorden er, waar, overal, nergens voornaamwoordelijke bijwoorden. Ook hier, daar en ergens zijn voornaamwoordelijke bijwoorden. Er, hier, waar en daar vormen één woord met de adpositie, de overige niet:

  • erin, waaraan, hierdoor, daarover
  • overal door, nergens aan, ergens van

Een opvallend kenmerk van dit type adpositieconstituent is dat ze zowel samen als gescheiden kunnen voorkomen:

  • Strooi de pinda's er losjes over
  • Ja ja, ik zal er heus wel aan denken.
  • Waar kan ik u mee van dienst zijn?

Merk op dat met in dergelijke constructies mee wordt, en tot toe. Als vraag bij een zin als Ik ga naar Londen. hoort de vraag Waar ga je naartoe? of Waar ga je heen?.

Is op in De auto reed de brug op een achterzetsel?

In zinnen zoals hieronder is het niet altijd duidelijk of op en over achterzetsels zijn of niet:

  • Een Mercedes reed het kruispunt op.
  • We rijden probleemloos de grens over.

Hier kan sprake zijn van het werkwoord rijden + het achterzetsel op, en rijden + het achterzetsel over. Maar we kunnen ook zeggen dat we te maken hebben met de werkwoorden oprijden en overrijden. We noemen dit type werkwoord scheidbaar samengestelde werkwoorden of samenkoppelingen, en op en over partikels. Welke van de twee analyses het best is, verschilt per voorbeeld.





Woordvorming

Waarom is het tien-er maar eigen-aar?

-aar en -er, maar ook -der zijn drie vormen (allomorfen) van hetzelfde achtervoegsel. Welke je gebruikt, hangt af van het basiswoord:

  • -aar na sjwa + l/n/r: smokkel-aar, eigen-aar, luister-aar
  • -der na een klinker (maar niet de sjwa) + r: bestuurder, woordvoerder
  • -er in alle andere gevallen

Hierop zijn ook uitzonderingen, zoals leraar, winnaar (maar: kostwinner) en dienaar.

Wat betekenen voorvoegsels als ver- en ont-?

Hoewel je bij twee een meervoud zou verwachten - twee appels, twee peren - zeggen we toch twee kilo. Dit is het geval bij een groep zelfstandige naamwoorden die een maat aanduiden. Denk aan tijd, gewicht of afmetingen:

  • vijfenzeventig kilo
  • twaalf meter
  • honderd euro
  • zeven jaar

Wat is het langste Nederlandse woord dat je kunt maken?

In het Nederlands kunnen twee substantieven samen een nieuw substantief vormen. We noemen dit een samenstelling:

  • huismeester
  • tentamendeelname
  • huiswerkopdracht
  • kindercarnaval
  • productiebedrijf

Deze samenstellingen kunnen zelf ook weer deel van een samenstelling vormen, in een recursief proces:

  • kindercarnaval
  • kindercarnavalsoptocht
  • kindercarnavalsoptochtvoorbereiding
  • kindercarnavalsoptochtvoorbereidingswerkzaamheden
  • kindercarnavalsoptochtvoorbereidingswerkzaamhedenvergadering

Op die manier kunnen in principe heel lange woorden gevormd worden. De grens aan de lengte ervan wordt niet bepaald door de grammatica van het Nederlands, maar door praktische beperkingen. Hoe langer het woord, hoe lastiger het is om het te gebruiken, en om de betekenis te achterhalen.

Wat is het verschil tussen voorkomen en voorkomen?

Het werkwoord voorkomen kent twee vormen. De eerste heeft de betekenis 'zorgen dat iets niets gebeurt' en wordt uitgesproken als voorkómen:

  • Ze hebben het ongeluk niet kunnen voorkomen.

Dit voorkomen is een zogenaamd prefixwerkwoord. Prefixwerkwoorden hebben altijd een onbeklemtoond prefix, zoals in dit geval voor. Ze zijn ook niet scheidbaar:

  • Ze voorkwamen het ongeluk.
  • Dat ongeluk was te voorkomen.

De tweede vorm heeft de betekenis 'gebeuren' of 'aanwezig zijn' en wordt uitgesproken als vóórkomen. Voorbeelden zijn:

  • In dat bos zouden wolven voorkomen.
  • Ik beloof je dat zoiets niet meer zal voorkomen.

Deze vorm is een zogenaamde samenkoppeling of scheidbaar samengesteld werkwoord. Dit type werkwoord heeft altijd klemtoon op het eerste deel en zijn scheidbaar:

  • In dat bos komen wolven voor.


Ontkenning

Is Ik drink nooit geen alcohol meer goed of fout?

In de zin Ik drink nooit geen alcohol meer staan twee negatie-elementen: nooit en geen. We noemen dit een dubbele ontkenning of een meervoudige ontkenning. In theorie heffen twee negatie-elementen elkaar op: nooit + geen = altijd. Je zou de zin dus letterlijk kunnen interpreteren als Ik drink altijd alcohol.

Toch is dit waarschijnlijk niet wat de spreker bedoelt. Hij of zij wil de negatieve betekenis van geen alcohol versterken. Dit kan met een bijwoord, zoals helemaal of absoluut, maar gebeurt dus ook soms met een tweede negatie-element zoals nooit:

  • Ik heb geen zin.
  • Ik heb helemaal geen zin.
  • Ik heb absoluut geen zin.
  • Ik heb niks geen zin.

Dit soort dubbele ontkenningen zijn zeer informeel. In formeel taalgebruik worden ze niet geaccepteerd.

Drukt behalve negatie uit?

Ja. Behalve is een negatie-element, en drukt negatie uit. Een manier om dit duidelijk te maken, is een zin met behalve te herschrijven met een expliciet negatie-element:

  • Iedereen vond het schilderij mooi, behalve de schilder zelf.
  • Iedereen vond het schilderij mooi, maar de schilder zelf niet.

Wat is het verschil tussen Dat is niet correct en Dat is incorrect?

Het verschil tussen Dat is niet correct en Dat is incorrect is een verschil in het bereik van de ontkenning. In het eerste geval wordt de gehele zin Dat is correct ontkend; er is sprake van zinsontkenning, en het negatie-element niet heeft bereik over de hele zin. In het tweede geval is het bereik van de ontkenning kleiner: alleen het woord correct wordt ontkend; er is dus sprake van woordontkenning. Dit verschil wordt duidelijk als je terug wil verwijzen naar de ontkenning. Bij zinsontkenning kan dit wel:

  • Dat is niet correct.
  • Dat is het wél.goed

Maar bij woordontkenning is dit niet mogelijk:

  • Dat is incorrect.
  • Dat is het wél.fout

Wat wordt er ontkend in Moet jij geen huiswerk maken?

In deze zin wordt niets ontkend.

De betekenis van negatie is afhankelijk van het type zin waarin de negatie voorkomt. Normaal gesproken maakt negatie een ware zin onwaar en andersom:

  • Ik moet huiswerk maken.
  • Ik moet geen huiswerk maken.

Maar een ontkenning in een vraagzin heeft vaak een andere functie: dit soort zinnen is sterk gericht op een specifiek antwoord:

  • Moet jij geen huiswerk maken. suggereert: 'Volgens mij moet jij huiswerk maken.'

Waarom klinkt de zin Die kinderen hebben hier iets te zoeken vreemd?

Dit komt omdat te zoeken hebben een negatief-polaire uitdrukking is. Dit soort uitdrukkingen kun je alleen in een negatieve omgeving gebruiken:

  • Die kinderen hebben hier niets te zoeken.goed
  • Die kinderen hebben hier iets te zoeken.fout

Wat bedoelt men in België met Je moet niet komen?

Waarschijnlijk 'Het is niet noodzakelijk dat je komt', oftewel 'Je hoeft niet te komen'. Een Nederlander zal Je moet niet komen echter eerder interpreteren als 'Je mag niet komen'.

Dit verschil in betekenis wordt veroorzaakt doordat moeten in het Nederlands-Nederlands positief-polair is, en in het Belgisch-Nederlands, maar ook het Surinaams-Nederlands, niet. Onder positief-polair verstaan we woorden of uitdrukkingen die alleen in een positieve omgeving kunnen voorkomen. Een ander voorbeeld is krioelen in het krioelt hier van de mieren.