Voorbeeldzoeker x
(typ in het invoerveld om het voorbeeld te wijzigen)
zoek dit voorbeeld in:
ANS

Woordenboeken

  • INT (500 AD - heden)
  • Etymologiebank
  • Woordenlijst.org

Corpora en lexica

  • Corpus Hedendaags Nederlands Clarin login
  • GrETEL (CGN, Lassy)
  • SoNar Clarin login
  • Delpher
  • Celex Clarin login

Overige bronnen

  • Taalportaal
  • DBNL
  • Taaladvies.net
  • Wikipedia
  • Google

Termen en definities

Hieronder vind je een overzicht van veelgebruikte termen. Deze termen vind je ook de relevante deelonderwerpen.

aanzet klankleer Het deel van een lettergreep vóór de klinker, zoals de k in kast, en spr in spruit. absolute met-constructie adpositie Constructie waarin het voorzetsel met gevolgd wordt door twee constituenten:
  • Met een boek in de hand kwam hij binnen.
  • Met het hoofd gebogen komt het jongetje naar voren.

Als tegenhanger kan ook zonder worden gebruikt:
  • Zonder hun uniform aan mogen ze niet naar binnen.
[achter] klankleer Een klinker die [+achter] is, wordt achter in de mond uitgesproken. De oe in hoe en de a in bal zijn achterklinkers. [-achter] houdt in dat een klinker voor in de mond wordt uitgesproken, zoals de ie in zie. We noemen [achter] een distinctief kenmerk. achterzetsel adpositie Adpositie die achter zijn complement staat. Een synoniem is: postpositie.
  • Hij liep het bos in.
  • Ze reden de stad uit.
adpositie adpositie Een onveranderlijk, doorgaans kort woord dat een ruimtelijke, temporele of andere relatie uitdrukt, zoals in, op en aan. Een ander woord voor adpositie is zetsel. Ze staan voor, achter, of om een complement. Een adpositie kan ook uit meerdere woorden bestaan.
  • De kat slaapt in haar mand.
  • Ze lopen de stad uit.
  • Ze fietsen om de kerk heen.
  • Ik erger me aan hun gedrag.
  • Op verzoek van de directeur blijven we langer op school.
adpositieconstituent adpositie Een woordgroep die gevormd wordt door de combinatie van de adpositie en zijn complement.
  • Hij liep het bos in.
  • Sinds vorig jaar woon ik in Brussel.
  • Ik was hierdoor te laat op school.
  • De wielrenners fietsten om de kerk heen.
allofoon klankleer Variant van een foneem, zonder woordonderscheidende functie, zoals de verschillende uitspraken van de /r/ of /w/ in het Nederlands. allomorf klankleer, woordvorming, telwoord Een vormvariant van een morfeem (woorddeel). -je, -kje en -etje zijn allomorfen van het verkleinwoordsuffix. Der- is een allomorf van drie. approximant klankleer Een klank waarbij er met de lippen of tanden een vernauwing wordt gemaakt voor de uitstromende lucht, zonder dat de luchtstroom helemaal wordt tegengehouden. De /l/ en /w/ zijn approximanten. assimilatie van stem klankleer Het fenomeen dat twee opeenvolgende medeklinkers dezelfde waarde krijgen voor het kenmerk [stem]: allebei stemloos of allebei stemhebbend. De sd in huisdeur wordt bijvoorbeeld uitgesproken als [huizdeur]. bepaald telwoord telwoord Hoofd- of rangtelwoord dat het precieze aantal of rangnummer noemt. Één, twee, drie zijn bepaalde hoofdtelwoorden, eerste, tweede, derde zijn bepaalde rangtelwoorden. beperking op open lettergrepen klankleer In een Nederlandse lettergreep moet een ongespannen klinker gevolgd worden door een medeklinker. Aster heeft een ongespannen a /ɑ/ en wordt daarom verdeeld als as.ter en niet als a.ster. het beginsel van etymologie klankleer, spelling Een van de basisprincipes van de Nederlandse spelling. De spelling van een woord weerspiegelt soms de herkomst van dat woord. De korte <ei> correspondeert o.a. met vroegere uitspraken van /ɛi/ als /e/ of /ɑi/, zoals in respectievelijk klein en leiden. De lange <ij> correspondeert met de klank /i/ in oudere taalfasen van het Nederlands. Zo werd het werkwoord lijden vroeger uitgesproken als /lidən/.

het beginsel van vormovereenkomst klankleer, spelling Een van de basisprincipes van de Nederlandse spelling. Woorden of woorddelen worden zoveel mogelijk op dezelfde wijze worden gespeld, ook al worden ze in verschillende omgevingen verschillend uitgesproken. We spellen daarom hoed met een <d> omdat we het morfeem hoed ook met een <d> spellen in het meervoud hoeden. bilabiaal klankleer Uitgesproken met de beide lippen tegen elkaar. De Zuid-Nederlandse en Belgische /w/ is bilabiaal. breuk telwoord Een synoniem van breukgetal. breukgetal telwoord Telwoord dat gebruikt wordt om het aantal telbare eenheden (individuen, dingen of gebeurtenissen) ten opzichte van een geheel aan te duiden. Een synoniem is breuk. cardinale telwoord Een synoniem van hoofdtelwoord. circumpositie adpositie Een synoniem voor omzetsel. coda klankleer Het deel van de lettergreep na de klinker, zoals de t in kat, en lf in elf. complement adpositie Een woordgroep waarmee een adpositie een nauwe verbinding aangaat. Vaak is dit een woordgroep met een zelfstandig naamwoord of een voornaamwoord als kern.
  • Hij liep het bos in.
  • Sinds vorig jaar woon ik in Brussel.
  • Ik was hierdoor te laat op school.
  • De wielrenners fietsten om de kerk heen.
contractie klankleer Uitspraak waarbij klanken samensmelten, zoals bij [kɛp] in plaats van ik heb. directioneel adpositie Een ander woord voor richting. In de zinnen hieronder heeft het complement van de adpositie een directionele relatie met het onderwerp van de zin, en wordt een pad of richting aangeduid.
  • De appel viel van de boom.
  • Ze renden naar de trein.
distinctief kenmerk klankleer Een kenmerk dat een woordonderscheidende eigenschap aanduidt, zoals stemhebbendheid ([+stem]) en stemloosheid ([-stem]). finale verscherping klankleer Het verschijnsel dat stemhebbende klinkers aan het eind van een woord of lettergreep stemloos worden uitgesproken, zoals in bed en rib. foneem klankleer Klank met een woordonderscheidende functie, zoals de /p/ en de /b/ in pak en bak. fonemische vorm klankleer De klankvorm van een woord, weergegeven in fonemen, zoals /bur/ voor boer. fonetische vorm klankleer De klankvorm van een woord zoals daadwerkelijk uitgesproken, zoals met bijvoorbeeld allofonische variatie. Een fonetische vorm van de fonemische vorm /bur/ (boer) is [bu;ɻ]. fonotaxis klankleer De regels voor het combineren van klanken, die bijvoorbeeld verklaren waarom tapl niet, en talp wél mogelijke Nederlandse woorden zijn. frequentie-aanduidend zelfstandig naamwoord telwoord Zelfstandig naamwoord dat de frequentie van een gebeurtenis aanduidt, meer bepaald maal en keer. [gesloten] klankleer Een ander woord voor het distinctieve kenmerk [-hoog]. . [gespannen] klankleer Een klinker die [+gespannen] is, wordt met veel inspanning geproduceerd. De ie in zie is een gespannen klinker. De e in bel is [-gespannen]. We noemen [gespannen] een distinctief kenmerk. glijklankinvoeging klankleer De invoeging van een glijklank tussen twee klinkers, zoals de /w/ in januari ([janu-w-ari]). Dit is een vorm van hiaatvermijding. hiaat klankleer Een opeenvolging van twee klinkers zonder een tussenliggende medeklinker, zoals ea in theater en ao in chaos. hiaatvermijding klankleer De tendens om een hiaat - de opeenvolging van twee klinkers zonder tussenliggende medeklinker - te vermijden. theater wordt daarom uitgesproken als [te-j-ater], en twee-en-twintig als [twee-j-en-twintig], en ik doe 't als [ik doe-w-et]. hoofdklemtoon klankleer De lettergreep van een woord met de meeste nadruk. hoofdtelwoord telwoord Een woord dat het aantal elementen (in een naamwoordelijke constituent) preciseert, of dat gebruikt wordt om dingen te tellen. Één, twee, drie, veel, weinig zijn hoofdtelwoorden. Een synoniem is cardinale. [hoog] klankleer Een klinker die [+hoog] is, wordt met een hoge tong uitgesproken. De ie in zie is een hoge klinker. De e in bel is [-hoog]. We noemen [hoog] een distinctief kenmerk. In plaats van [hoog] wordt ook wel [+open] gebruikt (of [+gesloten]). International Phonetic Alphabet (IPA) klankleer Het alfabet dat internationaal wordt gebruikt om uitspraak mee op te schrijven. Het bestaat uit een combinatie van de letters van ons eigen alfabet, en extra letters. In het IPA heeft elke klank zijn eigen letter. De verschillende uitspraken van de r worden bijvoorbeeld genoteerd met [r, ɾ, ɻ, R, ʁ].
IPA (Wikipedia)
klemtoon klankleer De mate van nadruk op een lettergreep. klinkerdriehoek/klinkerdiagram klankleer Driehoek waarin de klinkers van een taal worden weergegeven. De horizontale as geeft aan waar in de mond de klank gevormd wordt (voor/achter), de verticale as geeft aan hoe open/gesloten de klank uitgesproken wordt. klinkerreductie klankleer Een gereduceerde uitspraak van een klinker, zoals de uitspraak van misschien als [məsxin], met een sjwa. labiaal-velair klankleer Uitgesproken met een vernauwing bij de lippen, én achteraan in de mond (tussen de tong en het monddak). De Surinaamse /w/ is labiaal-velair, net als in het Engelse wait. labiodentaal klankleer Uitgesproken met de onderlip tegen de boventanden. In Nederlands is de uitspraak van de /w/ grotendeels labiodentaal. leenfoneem klankleer Een klank die niet oorspronkelijk in het Nederlands voorkomt, zoals de [g] in goal en de lange [ɑː] in cast. leenwoord klankleer, woordvorming Een woord dat uit een andere taal ontleend is, zoals croissant of smartphone. locatief adpositie Een ander woord voor ruimtelijk. In de zinnen hieronder heeft het complement van de adpositie een locatieve relatie met het onderwerp van de zin.
  • Geert woont in Antwerpen.
  • Het boek ligt op de tafel.
maataanduidend zelfstandig naamwoord telwoord Zelfstandig naamwoord dat een maat aanduidt, zoals het gewicht (kilo, pond), de afmeting (centimeter, meter), de hoeveelheid (keer), het volume (liter) of het bedrag (euro) van iets. maximale aanzetprincipe klankleer Het principe dat bij verdeling van een woord in lettergreep zoveel mogelijk medeklinkers tot de volgende lettergreep moeten behoren. Daarom is het a.bri.koos en niet abr.i.koos. monoftong klankleer Een klinker die geen deel uitmaakt van een tweeklank. morfo-lexicaal klankleer, woordvorming Betrekking hebbend op morfologische en/of lexicale eigenschappen. De verschillende vormen van het verkleinwoordssuffix -je is een voorbeeld van morfo-lexicale allomorfie. naamwoordelijke constituent algemeen, klankleer Constituent die bestaat uit een zelfstandig naamwoord (bijv. boom) of zelfstandig voornaamwoord (bijv. iemand) als kern, met eventueel een of meer begeleidende elementen daarbij (bijv. de boom, de grote boom, drie bomen). neusklank klankleer Klank waarbij lucht via de neus gaat, zoals de /m/ en de /n/. Een ander woord is nasaal. nucleus klankleer De kern van een lettergreep, in het Nederlands een klinker, zoals de a in la en bad. omzetsel adpositie Adpositie die bestaat uit twee delen die aan beide kanten van het complement staan. Een synoniem is: circumpositie.
  • Hij liep naar zijn auto toe.
  • De trein rijdt om de stad heen.
  • Tussen de lessen door gingen ze voetballen.
onbepaald telwoord telwoord Hoofd- of rangtelwoord dat een onbepaald aantal of niet-specifiek rangnummer noemt. Veel, weinig, verschillende zijn onbepaalde hoofdtelwoorden, zoveelste, hoeveelste zijn onbepaalde rangtelwoorden. [open] klankleer Een ander woord voor het distinctieve kenmerk [hoog]. ordinale telwoord Een synoniem van rangtelwoord. palataal klankleer Uitgesproken met het voorste deel van de tong tegen het harde gehemelte, zoals bij de /j/. partikel adpositie Het niet-werkwoordelijk deel van een scheidbaar samengesteld werkwoord, zoals aan in aanvallen, en tegen in tegenhouden. plofklank klankleer Een medeklinker waarbij de mondholte even helemaal afgesloten wordt, zoals de /p/ en /b/. postpositie adpositie Een synoniem voor achterzetsel. prepositie adpositie Een synoniem voor voorzetsel. prosodisch woord klankleer De combinatie van een of meer voeten. de regel van analogie klankleer Een van de basisprincipes van de Nederlandse spelling, en een specifiek geval van het beginsel van vormovereenkomst. Woorden die op overeenkomstige wijze zijn gevormd, worden ook op overeenkomstige wijze gespeld. Hierdoor schrijven we zij wordt, omdat we ook zij loop-t en zij zeg-t schrijven (stam+t).

rangtelwoord telwoord Een woord dat het rangnummer van een element in een rangorde noemt. Eerste, tweede, derde, zoveelste zijn rangtelwoorden. Een synoniem is ordinale. rekking klankleer De langere uitspraak van een klank, zoals die van de /i/ en /u/ voor een /r/ in bier en boer. rijm klankleer Het deel van een lettergreep vanaf de klinker. Het rijm bestaat uit de nucleus en de coda. In klomp is omp het rijm. scheidbaar samengesteld werkwoord adpositie, woordvorming Een werkwoord dat bestaat uit een partikel en een werkwoord. Het partikel kan direct aan het werkwoord voorafgaan, maar ook gescheiden van het werkwoord voorkomen.
  • Kunnen jullie hem tegenhouden?
  • Houden jullie hem tegen?
  • De peuter wilde de televisie zelf aanzetten.
  • De peuter probeerde zelf de televisie aan te zetten.
Dit soort werkwoorden worden ook wel samenkoppelingen genoemd.
stemhebbend klankleer Uitgesproken met trilling van de stembanden. De /b/ is stemhebbend. De /p/ niet. suffix-allomorfie klankleer, woordvorming Vormvariatie (allomorfie) bij suffixen (achtervoegsels), zoals bakk-er en twijfel-aar. temporeel adpositie Een ander woord voor tijdelijk. In de zinnen hieronder heeft het complement van de adpositie een tijdsrelatie met het onderwerp van de zin.
  • De les begint om 9 uur.
  • Ze komen met Pasen op bezoek.
tijdsaanduidend zelfstandig naamwoord telwoord Zelfstandig naamwoord dat het tijdstip of de tijdsduur van een gebeurtenis aanduidt: minuten, uren, dagen, eeuwen. tweeklank klankleer Klinker die uit twee klanken bestaat, waarbij tijdens de uitspraak een distinctief kenmerk verandert. Voorbeelden zijn bij, oud en zee. Hierbij gaat de uitspraak van [-hoog] naar [+hoog]. Een ander woord is diftong. verbonden spraak klankleer De uitspraak van meerdere woorden tegelijk, in tegenstelling tot de uitspraak van een woord in isolatie. voet klankleer Een combinatie van lettergrepen. Domineetje bestaat uit de voeten domi en neetje. voornaamwoordelijk bijwoord adpositie, bijwoord Bijwoord dat een persoonlijk voornaamwoord vervangt, wanneer dat persoonlijk voornaamwoord in combinatie met een adpositie voorkomt. Het Nederlands heeft de volgende voornaamwoordelijke bijwoorden: er, hier, daar, waar, ergens, nergens en overal.
  • Ik dacht terug aan het feest. > Ik dacht eraan terug.
  • Met dit mes kun je goed snijden. > Hiermee kun je goed snijden.
  • Zij gelooft in een goede afloop. > Zij gelooft erin.
voorzetsel adpositie Adpositie die vóór zijn complement staat. Een synoniem is: prepositie.
  • De kat ligt in de mand.
  • Hij liep naar zijn auto.
voorzetseluitdrukking adpositie Vaste uitdrukking die bestaat uit een voorzetsel, een zelfstandig naamwoord (al of niet voorafgegaan door een lidwoord), en nog een voorzetsel.
  • Aan de hand van die kaart vonden ze de weg terug.
  • Op verzoek van de rechter was iedereen aanwezig.
  • Met uitzondering van klanten mag niemand hier parkeren.
woordfonologie klankleer De regels voor de uitspraak van woorden. woordklemtoon klankleer In een woord heeft de lettergreep met de meest prominente uitspraak de woordklemtoon. wrijfklank klankleer Een medeklinker waarbij het mondkanaal vernauwd, maar niet geheel gesloten is, zoals de /s/ en de /v/. zetsel adpositie Een synoniem voor adpositie.