Termen en definities
Hieronder vind je een overzicht van veelgebruikte termen. Deze termen vind je ook de relevante deelonderwerpen.
aanzet
klankleer
Het deel van een lettergreep vóór de klinker, zoals de k in kast, en spr in spruit.
absolute met-constructie
adpositie
Constructie waarin het voorzetsel met gevolgd wordt door twee constituenten:
Als tegenhanger kan ook zonder worden gebruikt:
IPA (Wikipedia) klanknabootsend tussenwerpsel tussenwerpsel Een tussenwerpsel dat een klank nabootst, zoals hatsjie, tiktak of kukeleku. klemtoon klankleer De mate van nadruk op een lettergreep. klinkerdriehoek/klinkerdiagram klankleer Driehoek waarin de klinkers van een taal worden weergegeven. De horizontale as geeft aan waar in de mond de klank gevormd wordt (voor/achter), de verticale as geeft aan hoe open/gesloten de klank uitgesproken wordt. klinkerreductie klankleer Een gereduceerde uitspraak van een klinker, zoals de uitspraak van misschien als [məsxin], met een sjwa. labiaal-velair klankleer Uitgesproken met een vernauwing bij de lippen, én achteraan in de mond (tussen de tong en het monddak). De Surinaamse /w/ is labiaal-velair, net als in het Engelse wait. labiodentaal klankleer Uitgesproken met de onderlip tegen de boventanden. In Nederlands is de uitspraak van de /w/ grotendeels labiodentaal. leenfoneem klankleer Een klank die niet oorspronkelijk in het Nederlands voorkomt, zoals de [g] in goal en de lange [ɑː] in cast. leenwoord klankleer, woordvorming Een woord dat uit een andere taal ontleend is, zoals croissant of smartphone. locatief adpositie Een ander woord voor ruimtelijk. In de zinnen hieronder heeft het complement van de adpositie een locatieve relatie met het onderwerp van de zin.
- Met een boek in de hand kwam hij binnen.
- Met het hoofd gebogen komt het jongetje naar voren.
Als tegenhanger kan ook zonder worden gebruikt:
- Zonder hun uniform aan mogen ze niet naar binnen.
- Hij liep het bos in.
- Ze reden de stad uit.
- De kat slaapt in haar mand.
- Ze lopen de stad uit.
- Ze fietsen om de kerk heen.
- Ik erger me aan hun gedrag.
- Op verzoek van de directeur blijven we langer op school.
- Hij liep het bos in.
- Sinds vorig jaar woon ik in Brussel.
- Ik was hierdoor te laat op school.
- De wielrenners fietsten om de kerk heen.
- Hij liep het bos in.
- Sinds vorig jaar woon ik in Brussel.
- Ik was hierdoor te laat op school.
- De wielrenners fietsten om de kerk heen.
- De appel viel van de boom.
- Ze renden naar de trein.
IPA (Wikipedia) klanknabootsend tussenwerpsel tussenwerpsel Een tussenwerpsel dat een klank nabootst, zoals hatsjie, tiktak of kukeleku. klemtoon klankleer De mate van nadruk op een lettergreep. klinkerdriehoek/klinkerdiagram klankleer Driehoek waarin de klinkers van een taal worden weergegeven. De horizontale as geeft aan waar in de mond de klank gevormd wordt (voor/achter), de verticale as geeft aan hoe open/gesloten de klank uitgesproken wordt. klinkerreductie klankleer Een gereduceerde uitspraak van een klinker, zoals de uitspraak van misschien als [məsxin], met een sjwa. labiaal-velair klankleer Uitgesproken met een vernauwing bij de lippen, én achteraan in de mond (tussen de tong en het monddak). De Surinaamse /w/ is labiaal-velair, net als in het Engelse wait. labiodentaal klankleer Uitgesproken met de onderlip tegen de boventanden. In Nederlands is de uitspraak van de /w/ grotendeels labiodentaal. leenfoneem klankleer Een klank die niet oorspronkelijk in het Nederlands voorkomt, zoals de [g] in goal en de lange [ɑː] in cast. leenwoord klankleer, woordvorming Een woord dat uit een andere taal ontleend is, zoals croissant of smartphone. locatief adpositie Een ander woord voor ruimtelijk. In de zinnen hieronder heeft het complement van de adpositie een locatieve relatie met het onderwerp van de zin.
- Geert woont in Antwerpen.
- Het boek ligt op de tafel.
- Hij liep naar zijn auto toe.
- De trein rijdt om de stad heen.
- Tussen de lessen door gingen ze voetballen.
- Kunnen jullie hem tegenhouden?
- Houden jullie hem tegen?
- De peuter wilde de televisie zelf aanzetten.
- De peuter probeerde zelf de televisie aan te zetten.
- De les begint om 9 uur.
- Ze komen met Pasen op bezoek.
- Ik dacht terug aan het feest. > Ik dacht eraan terug.
- Met dit mes kun je goed snijden. > Hiermee kun je goed snijden.
- Zij gelooft in een goede afloop. > Zij gelooft erin.
- De kat ligt in de mand.
- Hij liep naar zijn auto.
- Aan de hand van die kaart vonden ze de weg terug.
- Op verzoek van de rechter was iedereen aanwezig.
- Met uitzondering van klanten mag niemand hier parkeren.