Variatie en stijl
Op het gebied van woorden die opzettelijk gevormd zijn (letterwoorden, initiaalwoorden, verkortingen en versmeltingen) zijn er veel woorden die maar in een van de twee taalvarianten gebruikt wordt. Enkele voorbeelden zijn:
- Nederlands-Nederlands: NOS, NS, vof
- Belgisch-Nederlands: VRT, NMBS, vzw
Samengestelde woorden kunnen ook verschillen per taalvariant:
- pinpas (NN) vs. bankkaart (BN)
- vluchtstrook (NN) vs. pechstrook (BN)
- verstandskies (NN) vs wijsheidstand (BN)
Daarnaast is het ene woordvormingsproces in de ene taalvariant productiever dan in de andere. Dit geldt met name in het informeel taalgebruik. Zo wordt in Nederlands-Nederlands het suffix -erd productief gebruikt (bijvoorbeeld lelijkerd), tegenover -aard (als in lelijkaard) en -erik (zoals in bangerik) in Belgisch-Nederlands. Verder zijn prefixen als klere- en reuze- in het Nederlands-Nederlands gebruikelijker dan in het Belgisch-Nederlands.
Het voorvoegsel mis- met de betekenis ‘verkeerd, niet goed, niet’ is in Belgisch-Nederlands productief, vooral bij wederkerende werkwoorden: zich miskopen, zich misspreken, enz. Het partikel af- met een perfectieve betekenis ('iets voltooien') is juist weer gebruikelijker in het Nederlands-Nederlands: afzwemmen (proeve afleggen om een zwemdiploma te halen), afrijden (rijexamen afleggen).
Sommige gelede woorden hebben in het Nederlands-Nederlands en het Belgisch-Nederlands ook een andere interpretatie, waardoor verwarring kan ontstaan. Zo betekent voormiddag in Belgisch-Nederlands 9-12 uur ’s ochtends, maar in Nederlands-Nederlands 12-14 uur 's middags.
Een voorbeeld van informeel taalgebruik in het Nederlands-Nederlands zijn verkortingen op -o: Brabo, Limbo (inwoners van Brabant en Limburg), lullo (sukkel).