Alfabetische lijst van de behandelde werkwoorden
 
[ 18·5·8 ]
 
In de onderstaande lijst is in kolom 1 het werkwoord vermeld; in kolom 5 de bladzijde waar het behandeld is; in kolom 6 één of meer voorbeelden. In kolom 2 is te vinden of het werkwoord met een werkwoordelijke aanvulling verbonden wordt (zo ja, welk soort aanvulling) dan wel met een beknopte bijzin. De gebruikte afkortingen zijn:

d voltooid of passief deelwoord te+i infinitief met te ((te +)i betekent dat te onder bepaalde omstandigheden weglaatbaar is; zie en verder bij het desbetreffende werkwoord) i infinitief zonder te ah+i aan het + infinitief vz+i voorzetsel + infinitief bbz beknopte bijzin

In kolom 3 wordt het groepsvormend karakter van het werkwoord omschreven. De gebruikte afkortingen hierbij zijn:

vg verplicht groepsvormend nvg niet-verplicht groepsvormend (incl. quasi-groepsvormend) ng (in het algemeen) niet-groepsvormend

Voor werkwoorden die met een infinitief verbonden worden, is in kolom 4 het geïmpliceerd onderwerp van die infinitief (zie hiervoor ) vermeld. De daarbij gebruikte afkortingen zijn:

o onderwerp lv lijdend voorwerp mv meewerkend voorwerp

geraken zie raken
1 2 3 4 5 6
achten te +i vg lv De deken acht dit kussen te laken.
beginnen te+i nvg o Jan begint zijn viool te stemmen.
behoeven zie hoeven
behoren zie horen
beloven te+i vg o Het belooft een mooie dag te worden.
bbz ng o Hij beloofde de koning trouw te zullen blijven.
beogen te +i nvg o Ze beogen daarmee de stadskern te behouden.
besluiten te+i nvg o De voorzitter besloot de vergadering te schorsen.
bevelen bbz ng mv De commandant beval de soldaten het vuren te staken.
beweren te +i nvg o De prins beweert van geen kwaad te weten.
blijken d vg Hij bleek net de vorige dag gearriveerd.
te +i vg o Hij blijkt heel hard te werken.
ah +i vg o Ze bleek aan het schilderen.
blijven d vg Ik hoop dat we voor zo'n ramp gespaard blijven.
i vg o Ze zijn altijd in Groningen blijven wonen.
ah +i vg o We bleven aan het klimmen.
brengen ah+i vg lv Die opmerking bracht me aan het twijfelen.
denken te+i nvg o Hij denkt het probleem te kunnen oplossen.
dienen d vg Ze heeft het goed gedaan, dat dient gezegd.
te +i vg o Bezoekers dienen zich te melden bij de portier.
doen i vg lv We trachten eenieder recht te doen wedervaren. (causatief)
i vg o Doe jij vandaag stofzuigen? (omschrijvend)
dreigen te+i vg o Het dreigt een mislukking te worden.
bbz ng o De terrorist dreigde het gebouw op te blazen.
dunken d vg Die vraag dunkt me door de minister voldoende beantwoord.
te +i vg o Het nuttigste cadeau dunkt me die nieuwe schooltas te zijn.
durven (te+) i vg o Zoiets durf ik haar niet te vragen. / Dat zou ik niet durven (te) beweren.
eisen te+i nvg o Hij eiste te worden toegelaten.
gaan i vg o Opa gaat een eindje wandelen in het park.
ah+i vg o Ze gingen aan het discussiëren over het voor en tegen.
vz+i vg o Vader gaat uit vissen.
gebieden bbz ng mv Hij gebood de chauffeur de blauwe auto te volgen.
gelasten bb z ng mv Hij gelastte hem het onderzoek te staken.
geloven te +i nvg o Ze gelooft die taak wel te kunnen volbrengen.
geven te+i vg mv De verpleegster gaf de zieke vruchtensap te drinken.
hangen (onovergankelijk) (te+)i vg o De appels hangen aan de boom te rotten. / Ze hebben weken hangen (te) rotten.
hangen (overgankelijk) te+i vg lv We hangen de was te drogen.
hebben (hulpwerkwoord van tijd) d vg - Dat hebben we weer eens mooi gedaan.
hebben (andere betekenissen) i vg lv De boer heeft op dat weiland drie koeien lopen.
te +i vg o Ze heeft heel wat teleurstellingen te verwerken.
ah +i vg lv Ik had de motor net weer aan het lopen.
helpen i vg lv Ik heb hem de glazen helpen afwassen.
bbz ng lv Ik heb hem geholpen de glazen af te wassen.
heten d vg - Daarmee heette die vraag door hem voldoende beantwoord.
te +i vg o Hij heet gauw beledigd te zijn.
hoeven d vg - Die oude kranten hoeven niet bewaard.
(te+) i vg o Ze hoeft niet rijk geweest te zijn. (eigenlijk-modaal)
Ze heeft niet veel hoeven (te) betalen. (oneigenlijk-modaal)
vz+i vg o Je hoeft niet uit wandelen als je niet wilt.
hoor i (vg) lv Hoor hem eens mooi zingen!
hopen te+i nvg o Ze hopen het te overleven.
horen (behoren) d vg - Je spullen horen eerst opgeruimd!
te +i vg o Hij had zijn familie horen te steunen.
horen i vg lv Ik hoor Els een liedje zingen.
ah +i vg lv We hoorden hem aan het rommelen op zolder.
houden ah+i vg lv Kun jij die machine aan het draaien houden?
kijk i (vg) lv Kijk die honden eens tekeergaan!
komen d vg - Iedere morgen komt ze hier voorbijgefietst.
i vg o Iedere morgen komt ze hier voorbijfietsen.
i vg o Aan het diner kwam Paula naast mij zitten.
te +i vg o Aan het diner kwam Paula naast me te zitten.
krijgen d vg - Ik krijg die auto niet gerepareerd.
We krijgen een diner aangeboden.
i vg lv We krijgen een Turks gezin naast ons wonen.
te +i vg o Ik krijg altijd vervelende klusjes op te knappen.
ah +i vg lv De politie heeft de arrestant aan het praten gekregen.
kunnen d vg - Die rommel kan weggegooid.
i vg o Jan kan wel ziek zijn. (eigenlijk-modaal)
Jan kan helaas niet komen. (oneigenlijk-modaal)
vz+i vg o De koningin kon niet meer uit rijden.
laten i vg lv Je laat me schrikken. (causatief)
Hij liet met zich sollen. (permissief)
Laten we beginnen.
Laten ze nou al begonnen zijn!
Laten ze dan al begonnen zijn, klaar zijn ze nog lang niet.
leggen te+i vg lv We hebben de baby te slapen gelegd.
leren i vg o Ik heb leren roeien.
i vg mv Hij heeft me leren roeien.
bbz ng o Ik heb geleerd te roeien met de riemen die ik heb.
bbz ng mv Hij heeft me geleerd te roeien met de riemen die ik heb.
liggen d vg - Mijn moeder ligt op dit kerkhof begraven.
(te+) i vg o Ze ligt al een uur te slapen. / Ze heeft de hele middag liggen (te) slapen.
vz+i vg o Zijn vader schijnt op sterven te liggen.
lijken d vg - Hij leek wel tien kilo aangekomen.
te +i vg o Dat apparaat lijkt niet erg solide te zijn.
ah +i vg o Hij leek wel aan het trainen voor de Vierdaagse.
lopen (te+)i vg o Erik liep gisteren de hele dag te mopperen. / Hij zal vandaag wel weer lopen (te) mopperen.
maken ah+i vg lv Je moet me niet zo aan het lachen maken.
menen te+i nvg o Hij meent zich te moeten terugtrekken.
moeten d vg - Dit moet eerst opgeruimd!
i vg o Hij moet heel intelligent zijn. (eigenlijk-modaal)
Hij moet op tijd aanwezig zijn. (oneigenlijk-modaal)
vz+i vg o Met zulk mooi weer moet ik gewoon uit fietsen.
mogen d vg - Die rommel mag weggegooid.
i vg o Ze mag dan heel knap zijn, daarom mag ze nog niet te laat komen. (eigenlijk-modaal)
Ze mag dan heel knap zijn, daarom mag ze nog niet te laat komen. (oneigenlijk-modaal)
vz+i vg o Hij mag gelukkig weer uit wandelen van de dokter.
plegen te+i vg o De vorst placht zich op ongedwongen wijze met het volk te onderhouden.
pogen te+i nvg o De regering poogt tot nog toe vergeefs de orde te herstellen.
proberen te +i nvg o De inbreker heeft de deur proberen te forceren.
raken d vg - Hij is blij dat zijn appels verkocht raken.
ah +i vg o De twee partijen raakten aan het vechten.
ruiken i vg lv Ik ruik iets aanbranden.
schijnen d vg - Hij scheen wel tien kilo aangekomen.
te +i vg o Zij schijnt aan een proefschrift te werken.
ah +i vg o Tante scheen aan het strijken.
slaan ah+i vg o De matrozen sloegen aan het muiten.
staan d vg - Dit alles staat beschreven in de oude kronieken.
(te+) i vg o Ik sta nu al een uur te kopiëren. / Vanmiddag heb ik ook al uren staan (te) kopiëren.
te +i vg (o) Ik weet nu wat me te doen staat.
vz+i vg o De ketel stond op springen.
trachten te +i nvg o De politie trachtte de snelheidsmaniak in te halen.
vallen te+i vg o Aan het besluit viel niet te tornen.
verbieden bbz ng mv Ik heb ze verboden die bloemen af te plukken.
vergeten te +i nvg o Heb je me vergeten te roepen?
verklaren bbz ng o De afgevaardigde verklaarde de zaal te zullen verlaten.
verlangen te+i nvg o De directeur verlangde haar te spreken.
vermogen te+i vg o Het suffix vermag het hoofdaccent niet naar zich toe te trekken.
verzuimen te +i nvg o Ik had helaas verzuimd de olie te verversen.
vinden i vg lv Ze vonden hem op de grond liggen.
Ik vind Els zeuren.
te+i vg lv Ik vind zijn houding te prijzen.
ah +i vg lv Ze vond hem in de keuken aan het afwassen.
voelen i vg lv Ik voelde iets bewegen.
voorkomen d vg - De gevangenen kwamen ons systematisch uitgehongerd voor.
te+i vg o Deze kwestie komt me voor bijzonder moeilijk te zijn.
vragen bbz ng mv Mag ik u vragen het raampje dicht te doen?
bbz ng o Hij vroeg de zaal te mogen verlaten.
vrezen te+i nvg o Ik vreesde haar daar te zullen ontmoeten.
wagen te+i nvg o We zagen dat ze niet dichterbij waagden te komen.
weigeren te+i nvg o De minister weigerde de guerrillaleider te ontmoeten.
wensen te+i nvg o Daar wens ik geen genoegen mee te nemen.
weten te+i vg o Hij weet zich altijd wel te redden. ('in staat zijn')
te+i vg lv De toerist wist dat dorp niet te liggen. ('weten waar')
i vg lv Ik heb hem daar nog weten wonen. ('zich kunnen herinneren')
willen i vg o Een aspirientje wil nog wel eens helpen. (eigenlijk-modaal)
Wilt u me maar volgen? (oneigenlijk-modaal)
vz+i vg o Ik zou best eens een keer uit eten willen.
worden d vg - De auto wordt rood gespoten.
zeggen te+i nvg o Hij zegt dat geld op de bank te hebben.
te +i nvg mv Hij zei haar de rommel op te ruimen.
zetten te+i vg lv Ik heb het vlees te sudderen gezet.
ah +i vg lv Hij zette zijn assistent aan het typen.
zien d vg - Zij zag zich het kind toegewezen.
i vg lv We zagen de hele stoet voorbijkomen.
te +i (n)vg o Je ziet je maar te redden.
ah +i vg lv We zagen haar aan het schoffelen in de tuin.
zijn (hulpwerkwoord van tijd) d vg - De bezoekers zijn gisteren aangekomen.
zijn (andere betekenissen) te+i vg o Die ster is niet te onderscheiden.
i vg o Vader is vissen.
ah+i vg o Vader is aan het vissen.
vz+i vg o Vader is uit vissen.
zitten d vg - Zo zat moeder met drie lastposten opgescheept.
(te+) i vg o Ton zit beneden te werken. / Gisteren heeft hij aan zijn bureau zitten (te) werken.
zoeken te+i vg o De gevangene zocht te ontsnappen.
zullen i vg o Hij zal het wel doen. (eigenlijk-modaal)
Hij zál het doen! (oneigenlijk-modaal)


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina