|
|
Liggen/staan + op + infinitief
|
[ 18·5·6·2 ]
|
|
De werkwoorden liggen en staan kunnen verbonden
worden met op en een infinitief zonder te. Ze
zijn als verplicht groepsvormend te beschouwen. Het getalsonderwerp van
liggen/staan is tevens geïmpliceerd onderwerp van de
infinitief. In zinnen met achter-pv staat de aanvulling op +
infinitief aan het begin van de werkwoordelijke eindgroep, bijv.:
|
(1)
|
Toen hij in den vreemde op sterven lag, heeft hij zijn zoon pas
vergeven.
|
In voltooide tijden wordt geen vervangende infinitief, maar een voltooid
deelwoord gebruikt:
|
(2)
|
Ik hoor dat hij bijna op sterven moet hebben gelegen.
|
De betekenis van deze constructies is dat degene die of datgene wat door
het onderwerp wordt aangeduid, waarschijnlijk binnenkort de handeling zal
verrichten of in de toestand zal komen te verkeren die door de infinitief
uitgedrukt wordt.
De combinatiemogelijkheden van liggen zijn zeer beperkt. Naast
op sterven liggen bestaat nog op apegapen
liggen ('op sterven liggen', 'het zeer benauwd hebben'). (De
infinitief apegapen komt alleen in deze uitdrukking voor.)
Met staan zijn er meer mogelijkheden, bijv. (op)
trouwen/ scheiden/vertrekken/instorten/scheuren/ontploffen/barsten/
springen (staan). Enkele voorbeeldzinnen zijn:
|
(3)
|
Ze stonden op trouwen toen zijn stiefmoeder stierf.
|
|
(4)
|
Er wordt altijd net gebeld als wij op vertrekken staan.
|
|
(5)
|
Minstens twee muren staan op scheuren, ik geloof dat het hele
huis op instorten staat.
|
|
(6)
|
De druk werd veel te hoog, de ketel stond op springen.
|
Opmerking
|
In plaats van staan + op + infinitief kan soms
staan + op punt van + infinitief gebruikt
worden, bijv. in op punt van trouwen/vertrekken staan.
Het werkwoordgroepskarakter is in zulke gevallen nog minder duidelijk.
|
|
|
|
|
|