Horen, zien, vinden
 
[ 18·5·5·6 ]
 
De werkwoorden horen, zien en vinden kunnen gecombineerd worden met een lijdend voorwerp + aan het + infinitief (eventueel met een tussengeplaatst lijdend voorwerp). Het lijdend voorwerp van horen enz. fungeert als geïmpliceerd onderwerp van de infinitief. De combinatie aan het + infinitief duidt de toestand aan waarin degene die of datgene wat het geïmpliceerd onderwerp uitdrukt, verkeert en/of blijft verkeren (duratief aspect) tijdens het 'horen' enz.
     De combinatiemogelijkheden van deze werkwoorden zijn in het algemeen beperkt te noemen en vertonen individuele verschillen tussen taalgebruikers. Enkele voorbeelden zijn:

(1a) We hoorden hem aan het rommelen op zolder.
(2a) Vanmorgen zag ik haar nog aan het schoffelen in de tuin.
(3) Ze vonden hem aan het debatteren met enkele schriftgeleerden.

Een gebruikelijker alternatief bij horen en zien is de combinatie met een infinitief zonder te (zie ), bijv.:

(1b) We hoorden hem rommelen op zolder.
(2b) Vanmorgen zag ik haar nog schoffelen in de tuin.

Wat het optreden van een lijdend voorwerp betreft, geldt hetzelfde als wat in vermeld is voor de werkwoorden brengen, maken, krijgen en zetten. Bij vinden lijken de mogelijkheden het grootst te zijn. Voorbeelden:

(4) Ze vond hem ten slotte in de keuken aan het boontjes afhalen.
(5) We vonden hem aan het typen van een grote hoeveelheid adressen.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina