|
|
Willen
|
[ 18·5·4·4·ii·e ]
|
1 |
Het eigenlijk-modale willen kan aangeven dat het in de zin
uitgedrukte soms gebeurt; meestal wordt (nog) wel eens
toegevoegd:
|
(39)
|
Laat het maar weken in lauw water, dat wil nog wel eens
helpen.
|
|
(40)
|
Hij moet om negen uur op zijn werk zijn, maar het wil wel eens
kwart voor tien worden.
|
|
|
2 |
In bijzinnen met voor-pv als eerste zinsdeel kan willen
aangeven dat iets alleen op een bepaalde voorwaarde of onder bepaalde
omstandigheden (uitgedrukt in de rompzin) zal gebeuren. In de volgende
voorbeelden is dus niet bedoeld dat de door het onderwerp aangeduide
personen iets 'willen' of 'wensen':
|
(41)
|
Het moet erg meelopen, wil hij door zijn examen komen.
|
|
(42)
|
Willen we nog op tijd komen, dan moeten we ons
haasten.
|
Opmerking 5
|
In de vaste uitdrukking het wil...voorkomen/ naar het...wil
voorkomen, die tot formeel taalgebruik behoort, heeft
wil geen betekenisinhoud, maar alleen een omschrijvende
functie.
|
(i)
|
Naar het ons wil voorkomen, heeft de minister te weinig
rekening gehouden met de maatschappelijke consequenties van deze
maatregel.
(= 'Naar het ons voorkomt (...)')
|
|
|
|
|
|
|