|
|
Hebben/krijgen met een infinitief met te
|
[ 18·5·4·14·ii ]
|
1 |
In de gevallen die hier behandeld worden, komt meestal alleen
hebben voor. Als ook krijgen gebruikt kan worden,
is dat apart vermeld. Krijgen betekent dat de door de
infinitief uitgedrukte werking zich in de (nabije) toekomst zal voordoen.
(Soms is het verschil met hebben maar gering.)
De gebruikswijzen van hebben + infinitief met te
zijn in drie groepen te verdelen (zie 2). In alle gevallen is
hebben verplicht groepsvormend:
|
(1a)
|
Ik zei toch al dat jij niks te vertellen hebt.
|
|
(1b)
|
Ik zei toch al dat jij hebt niks te vertellen.
<<uitgesloten>>
|
De voltooide tijden worden niet gevormd met een vervangende infinitief maar
met een voltooid deelwoord. Sommige zinstypes komen overigens alleen in
onvoltooide tijden voor; dit wordt hieronder uitdrukkelijk vermeld.
|
(2)
|
Ik weet wel dat je nooit iets te vertellen hebt gehad.
|
In nagenoeg alle gevallen is het getalsonderwerp van hebben
tevens als geïmpliceerd onderwerp van de infinitief te beschouwen. (Zie
voor een uitzondering Opmerking 1.)
|
|
2 |
De groepen die in de gebruikswijzen van hebben + infinitief
met te onderscheiden kunnen worden, zijn: een groep waar
hebben de betekenis 'moeten' of 'hoeven' heeft, een groep waar
de betekenis van de constructie is: 'iets hebben om te...', en een groep
min of meer vaste uitdrukkingen zonder duidelijke gemeenschappelijke
betekenis.
|
[A]
In de eerste groep, waar hebben de betekenis
'moeten' of 'hoeven' heeft en ook meestal zonder betekenisverschil
door de werkwoorden moeten of hoeven te
vervangen is, zijn op semantische en syntactische gronden drie subgroepen
te onderscheiden.
|
[1]
In de zin wordt uitgedrukt dat een ander dan degene die door het
onderwerp van hebben wordt aangeduid, wenst dat de door de
infinitief uitgedrukte handeling verricht wordt. Voorbeelden:
|
(3)
|
Ik heb mijn werk nu eenmaal op tijd in te leveren.
(bijv. omdat mijn baas dat wil)
|
|
(4)
|
Je hebt hier geen rommel te maken. (bijv. omdat ik
dat verbied)
|
|
(5)
|
Of ze het lekker vinden of niet, ze hebben het maar te
eten. (bijv. omdat hun ouders dat willen)
|
Dit zinstype komt alleen in onvoltooide tijden voor.
[2]
Hebben kan vervangen worden door hoeven; in de
zin komt (alleen) maar, enkel of
slechts voor. Dit zinstype bestaat alleen in onvoltooide
tijden:
|
(6)
|
Hij heeft maar te kuchen en ze staan al aan zijn
bed.
|
|
(7)
|
(Wil je wat eten of drinken?) Je hebt enkel te
bellen.
|
[3]
Hebben drukt een noodzaak uit die niet op de wens van een
ander hoeft te berusten. Naast hebben komt ook
krijgen voor. De zin bevat altijd de
uitdrukking van een niet nader gespecificeerde entiteit of hoeveelheid.
Dit zinstype, dat zowel in voltooide als in onvoltooide tijden gebruikt
kan worden, sluit dicht bij het onder [b]
beschreven type aan. Voorbeelden zijn:
|
(8a)
|
Hij heeft heel veel te doen.
|
|
(8b)
|
Nu is het een stille tijd, maar binnenkort krijgt hij heel
veel te doen.
|
|
(9)
|
Ze heeft al heel wat teleurstellingen te verwerken
gehad/gekregen.
|
|
(10)
|
We hebben wel vaker van die vervelende klusjes op te
knappen gehad/gekregen.
|
|
(11)
|
Die docent heeft maar weinig studenten te
begeleiden.
|
|
Voor de hele groep [a] geldt dat de infinitief
in zinnen met achter-pv zowel vóór als achter hebben kan
komen. Naarmate de constructie meer het karakter heeft van een vaste
uitdrukking, bestaat er echter een grotere voorkeur voor plaatsing vóór
hebben. Vergelijk:
|
(12a)
|
Vader zei dat ze het maar hadden te eten.
|
|
(12b)
|
Vader zei dat ze het maar te eten hadden.
|
|
(13a)
|
Ik geloof dat ze heel wat teleurstellingen heeft te verwerken.
|
|
(13b)
|
Ik geloof dat ze heel wat teleurstellingen te verwerken heeft.
|
|
(14a)
|
Ze zeiden dat hij maar had te bellen.
|
|
(14b)
|
Ze zeiden dat hij maar te bellen had.
|
|
(15a)
|
Ik weet dat hij veel te doen heeft.
|
|
(15b)
|
Ik weet dat hij veel heeft te doen.
<<twijfelachtig>>
|
Voor volgordekwesties zoals deze zie men nader
.
[B]
In het zinstype dat tot de tweede groep behoort (hierboven kortheidshalve
omschreven als 'iets hebben om
te...'), heeft hebben ongeveer de betekenis van het
zelfstandige werkwoord hebben; datgene wat door het lijdend
voorwerp wordt aangeduid, is bedoeld of geschikt om de door de infinitief
uitgedrukte werking te ondergaan ('kan of mag +
worden + passief deelwoord'). In zulke gevallen is niet altijd
duidelijk uit te maken of er sprake is van groepsvorming dan wel van een
beknopte bijzin (als nabepaling in een naamwoordelijke constituent;
vergelijk
). Naast hebben kan op overeenkomstige wijze ook
krijgen gebruikt worden. Dit zinstype is mogelijk in
onvoltooide en in voltooide tijden. Voorbeelden zijn:
|
(16)
|
Voor het weekend heeft De Bilt weinig opwekkends te
melden.
|
|
(17)
|
Daar hadden we niets tegen in te brengen.
|
|
(18)
|
Heeft u daar iets aan toe te voegen?
|
|
(19)
|
Hij heeft/krijgt per maand duizend gulden te
besteden.
|
De verbindingen te eten/drinken/roken hebben/krijgen, die
semantisch in deze groep thuishoren, nemen hierin een bijzondere plaats in:
de infinitief kan in zinnen met achter-pv vrijwel alleen vóór
hebben/krijgen staan, terwijl in andere verbindingen beide
volgordes mogelijk zijn (zie ook
). Vergelijk:
|
(20a)
|
We zeiden dat we daar niets tegen in te brengen hadden.
|
|
(20b)
|
We zeiden dat we daar niets tegen hadden in te brengen.
|
|
(21a)
|
Het is bekend dat een groot deel van de wereldbevolking niet genoeg
te eten heeft.
|
|
(21b)
|
Het is bekend dat een groot deel van de wereldbevolking niet genoeg
heeft te eten.
<<uitgesloten>>
|
|
(22a)
|
Ik zie dat hij niets meer te drinken/roken heeft.
|
|
(22b)
|
Ik zie dat hij niets meer heeft te drinken/roken.
<<twijfelachtig>>
|
|
(23a)
|
Ik wou dat we eens wat te eten of te drinken kregen.
|
|
(23b)
|
Ik wou dat we eens wat kregen te eten of te drinken.
<<uitgesloten>>
|
Opmerking 1
|
Vaste combinaties waarin infinitieven van onovergankelijke werkwoorden
voorkomen, zijn te logeren hebben/krijgen en te
eten hebben/krijgen. Ook synoniemen van logeren en
eten (bijv. slapen respectievelijk
dineren) komen voor. De betekenis is te omschrijven als
'(mensen) in huis hebben/krijgen om te logeren, respectievelijk om te
eten'. De infinitief kan in de eindgroep alleen vóór de achter-pv staan.
Voorbeelden:
|
(i)
|
Ik heb deze week mijn kleinzoon te logeren.
|
|
(ii)
|
Hij zei dat ze vanavond vrienden te eten kregen.
|
Naar analogie van deze combinaties komen ook wel eens andere groepen
voor als:
|
(iii)
|
Af en toe kreeg hij iemand te typen. (d.i.
'iemand die kwam typen')
|
|
(iv)
|
We krijgen regelmatig mensen te kaarten (d.i.
'mensen die komen kaarten').
|
In al deze gevallen is het getalsonderwerp van
hebben/krijgen niet het geïmpliceerd onderwerp van de
infinitief.
|
|
Opmerking 2
|
Als vaste uitdrukkingen met krijgen zijn te beschouwen:
te horen krijgen en te zien krijgen'
(in de gelegenheid komen te verkeren om te) horen/zien'. Ook hier staat
de infinitief in de eindgroep vrijwel altijd vóór krijgen:
|
(i)
|
Ik kreeg een verward verhaal te horen.
|
|
(iia)
|
Het duurde lang voor ik hem uiteindelijk te zien kreeg.
|
|
(iib)
|
Het duurde lang voor ik hem uiteindelijk kreeg te zien.
<<twijfelachtig>>
|
|
|
[C]
Er bestaat een groot aantal min of meer
vaste uitdrukkingen met
hebben (waarnaast soms krijgen) + infinitief met
te. De voornaamste zijn: met iemand iets te
maken/doen hebben/krijgen'contact hebben/krijgen in verband met
iets'; met iets te maken hebben'verband houden';
ergens iets te maken hebben'moeten verrichten';
met iemand te doen hebben/krijgen'medelijden
hebben/krijgen'; (n)iets te vertellen/zeggen
hebben/krijgen'(geen) gezag hebben/krijgen'; te betekenen
hebben'betekenen'; het te pakken hebben/krijgen'
in een ongewone toestand (ziekte, emotie enz.) (komen te) verkeren';
niets te vrezen hebben'niet bang hoeven zijn';
veel/het zwaar (hard) te verduren hebben/krijgen'veel
onaangenaams moeten ondergaan'.
In een zin met achter-pv staat de infinitief uitsluitend of bij voorkeur
vóór hebben (zie echter ook
). Vergelijk:
|
(24a)
|
Ik zie dat hij nog heel wat huiswerk te maken heeft.
|
|
(24b)
|
Ik zie dat hij nog heel wat huiswerk heeft te maken.
|
|
(25a)
|
Ik vind dat hij in mijn kantoor niets te maken heeft.
|
|
(25b)
|
Ik vind dat hij in mijn kantoor niets heeft te maken.
<<twijfelachtig>>
|
|
(26a)
|
Ik denk dat de meubels hier veel te verduren hebben.
|
|
(26b)
|
Ik denk dat de meubels hier veel hebben te verduren.
<<twijfelachtig>>
|
Andere voorbeelden van deze categorie zijn:
|
(27)
|
Met de minister-president heb ik nooit iets te maken
gehad.
|
|
(28)
|
Hebben sport en politiek iets met elkaar te maken?
|
|
(29)
|
Toen hij mij zijn hele levensgeschiedenis verteld had, kreeg
ik echt met hem te doen.
|
|
(30)
|
Sylvia heeft niets over haar kinderen te vertellen.
|
|
(31)
|
Harrie vond een haar in zijn soep en vroeg de ober op hoge toon wat dat
te betekenen had.
|
|
(32)
|
De ober zei tegen zijn collega dat meneer het weer behoorlijk te
pakken had.
|
|
(33)
|
Door het ontbreken van natuurlijke vijanden hebben de konijnen
hier niets te vrezen.
|
|
Soms kan een zin, naargelang van de context en situatie tot alle drie de
groepen [a] t/m [c]
behoren:
|
(34a)
|
(Je wilt nou wel allerlei verhalen vertellen, maar) jij hebt
niks te vertellen, (je moet je mond houden). ('je moet/mag niks
vertellen')
|
|
(34b)
|
(Je bent de hele vakantie thuis geweest, dus) jij hebt niks
te vertellen, (je hebt niks meegemaakt). ('je hebt niks om te
vertellen')
|
|
(34c)
|
(Je doet nou wel net of je hier de baas bent, maar) jij hebt
niks te vertellen. ('je hebt geen gezag')
|
|
|
|
|