|
|
(Ge)raken en krijgen met een deelwoord (resultatief)
|
[ 18·5·2·4·i ]
|
|
De werkwoorden (ge)raken en krijgen duiden,
gecombineerd met een deelwoord, aan dat de door het deelwoord uitgedrukte
handeling gerealiseerd wordt. (Ge)raken geeft niet aan dat
hierop invloed van buiten uitgeoefend wordt, zie bijv. zin (1)
en (3); krijgen geeft aan dat degene die door
het onderwerp wordt aangeduid hier wel invloed op uitoefent, zie bijv.
(2) en (4):
|
(1)
|
Hij is blij dat zijn appels verkocht raken.
|
|
(2)
|
Hij denkt dat hij zijn appels wel verkocht krijgt.
|
|
(3)
|
Ik geloof dat die auto vandaag niet meer gerepareerd raakt.
|
|
(4)
|
Ik geloof dat ik die auto vandaag niet meer gerepareerd krijg.
|
Het deelwoord heeft in gevallen als deze een waarde die vergelijkbaar is
met een bepaling van gesteldheid ten gevolge van de handeling (vergelijk
bijv. gerepareerd krijgen met in orde/goed
krijgen). Dat houdt in dat het zuiver-werkwoordelijke karakter van
de combinatie niet vaststaat en kan verklaren waarom het deelwoord in
principe vóór het (groepsvormende) werkwoord staat (vergelijk
, categorie [2]).
Een vaste uitdrukking die tot deze categorie behoort, is (iets van
iemand) gedaan krijgen:
|
(5)
|
Ik denk wel dat ik dat van Kees gedaan krijg.
|
|
|
|
|