|
|
Vaste verbindingen
|
[ 18·5·2·4·iii ]
|
|
Een aantal werkwoorden komen voor in min of meer vaste verbindingen, dat
wil hier zeggen dat ze gecombineerd kunnen worden met één bepaald deelwoord
ofwel met een beperkt aantal deelwoorden met verwante betekenis. Het
betreft onder andere: (ergens) begraven liggen;
(iemand iets) betaald zetten; (zich) gevangen
geven, (zich) gewonnen/verloren geven;
geschreven staan, beschreven staan,
vermeld staan, opgetekend staan,
genoteerd staan; gespaard blijven (voor),
verschoond blijven (van); (zich) gesteld zien
(voor); opgescheept zitten (met),
geplaagd zitten (met). Voorbeelden:
|
(1a)
|
Hij vreest dat ze hem z'n verraad vroeg of laat betaald zetten.
|
|
(2a)
|
Ze wist niet dat haar man op een naburig kerkhof begraven lag.
|
|
(3a)
|
Ik geloof dat dit nergens genoteerd staat.
|
|
(4a)
|
Ik hoop dat we voor zo'n ramp gespaard blijven.
|
|
(5a)
|
Moeder vond het helemaal niet leuk dat ze met die lastposten
opgescheept zat.
|
Voor deze gevallen geldt, dat de normale volgorde in de werkwoordelijke
eindgroep die is waarbij het deelwoord aan het begin daarvan staat.
Plaatsing aan het eind is niet geheel onmogelijk (zie
), maar is altijd minder gebruikelijk en soms uitgesloten. Vergelijk
met de (a) -zinnen hierboven:
|
(1b)
|
Hij vreest dat ze hem z'n verraad vroeg of laat zetten betaald.
<<uitgesloten>>
|
|
(3b)
|
Ik geloof dat dit nergens staat genoteerd.
|
|
(4b)
|
Ik hoop dat we voor zo'n ramp blijven gespaard.
<<twijfelachtig>>
|
|
(5b)
|
Moeder vond het helemaal niet leuk dat ze met die lastposten zat
opgescheept.
|
|
(6)
|
Weet u waar Piet Hein ligt begraven?
<<twijfelachtig>>
|
|
|
|
|