|
|
Staan
|
[ 18·5·4·24·i ]
|
|
In de uitdrukkingen te wachten staan, te gebeuren
staan, te doen staan en te bezien
staan komt staan voor met een infinitief met
te. De betekenis van dat staat me te wachten
is 'dat heb ik in het vooruitzicht', van dat staat te
gebeuren'dat gebeurt binnenkort', van dat staat me te
doen'dat moet ik doen', van dat staat nog te
bezien'dat is nog niet zeker'. Gezien de aard van deze
uitdrukkingen kan er weinig gezegd worden over het geïmpliceerd onderwerp
van de infinitieven. Het verplicht groepsvormend karakter van de
uitdrukkingen moge blijken uit:
|
(1a)
|
Ik denk dat hem nog heel wat onaangenaamheden te wachten staan.
|
|
(1b)
|
Ik denk dat hem staan nog heel wat onaangenaamheden te
wachten.
<<uitgesloten>>
|
De infinitief vertoont een voorkeur voor plaatsing vóór het groepsvormend
werkwoord: (1c) en (2b) zijn niet onmogelijk,
maar (3b) en (4b) zijn twijfelachtig (zie ook
):
|
(1c)
|
Ik denk dat hem nog heel wat onaangenaamheden staan te wachten.
|
|
(2a)
|
Ik geloof niet dat dat onmiddellijk te gebeuren staat.
|
|
(2b)
|
Ik geloof niet dat dat onmiddellijk staat te gebeuren.
|
|
(3a)
|
Nu weet ik wat me te doen staat.
|
|
(3b)
|
Nu weet ik wat me staat te doen.
<<twijfelachtig>>
|
|
(4a)
|
(Of hij gelijk heeft?) Dat is iets wat nog te bezien staat.
|
|
(4b)
|
(Of hij gelijk heeft?) Dat is iets wat nog staat te bezien.
<<twijfelachtig>>
|
Voorzover deze uitdrukkingen in voltooide tijden voorkomen, wordt geen
vervangende infinitief, maar een voltooid deelwoord gebruikt:
|
(5)
|
Als hij gebleven was, zouden hem nog heel wat onaangenaamheden te
wachten gestaan hebben.
|
|
|
|
|