|  | 
                  
                  
                     |  | Gaan/zijn/hulpwerkwoord van modaliteit + 
                           uit + infinitief 
 | [ 18·5·6·1 ] 
 |  
                     | 1 | De werkwoorden gaan en zijn en de in  besproken hulpwerkwoorden van modaliteit kunnen verbonden worden met 
                        uit en een infinitief zonder te. Ze zijn als 
                        verplicht groepsvormend te beschouwen. Het getalsonderwerp van 
                        gaan enz. is tevens geïmpliceerd onderwerp van de infinitief. 
                        In zinnen met achter-pv staat de groep uit + infinitief aan 
                        het begin van de werkwoordelijke eindgroep, bijv.: 
                           
                           In voltooide tijden wordt geen vervangende infinitief, maar een voltooid 
                        deelwoord gebruikt:
                              |  | (1) | Ik hoor dat meneer Prikkebeen weer uit vlinders vangen gaat. |  
                           
                           Zoals uit (1) blijkt kan de infinitief een lijdend voorwerp 
                        bij zich krijgen, dat tussen uit en de infinitief geplaatst 
                        wordt. In dat geval moet voldaan worden aan de voorwaarden die vermeld zijn 
                        in
                              |  | (2) | Ze zegt dat haar man de hele middag uit wandelen geweest 
                                 schijnt te zijn. |   . Plaatsing vóór uit is onmogelijk. Vergelijk: 
                           
                           Een lijdend voorwerp bij de infinitief komt overigens zelden voor.
                              |  | (3a) | Meneer Prikkebeen is uit vlinders vangen. |  
                              |  | (3b) | Meneer Prikkebeen is uit zeldzame vlinders vangen.
                                 
                                  
                                 
                                    <<uitgesloten>> |  
                              |  | (3c) | Meneer Prikkebeen is vlinders uit vangen.
                                 
                                  
                                 
                                    <<uitgesloten>> |  De betekenis van deze constructies is dat degene die door het onderwerp 
                        wordt aangeduid, zich verwijdert (gaan), zich verwijderd heeft 
                        (zijn) of zich kan, moet enz. verwijderen (combinaties met 
                        hulpwerkwoorden van modaliteit) van zijn normale verblijfplaats, om te doen 
                        wat door de infinitief wordt uitgedrukt. Over het algemeen is de combinatie 
                        uit...gaan (in plaats van gaan komt ook 
                        meegaan voor) gemakkelijker te gebruiken dan de combinatie 
                        uit...zijn.
 
 |  |  
                     | 2 | In  is de constructie uit + infinitief + zijn 
                        vergeleken met drie verwante constructies. Daarbij is opgemerkt dat, anders 
                        dan bij zijn + infinitief, het aantal infinitieven dat in de 
                        constructie met uit gebruikt kan worden, beperkt is. Een 
                        gebruikelijke maar wat verouderde combinatie is uit werken 
                           gaan'huishoudelijk werk gaan verrichten bij anderen om geld te 
                        verdienen' en eventuele nadere specificaties hiervan zoals uit 
                           wassen gaan. Ook enkele andere combinaties die (sociaal niet hoog 
                        aangeschreven) activiteiten om geld te verkrijgen aanduiden, komen voor: 
                           uit venten gaan 
                           uit bedelen gaan 
                           uit stelen gaan 
                           
                        Belangrijker is echter de mogelijkheid om door middel van de constructie 
                        uit...zijn/gaan aan te geven dat er sprake is van een 
                        recreatieve bezigheid. Vergelijk de volgende paren zinnen: 
                           
                           Werkwoorden (of gezegdes) zoals fietsen, vissen 
                        en eten kunnen een alledaagse, niet-recreatieve reguliere 
                        bezigheid aanduiden (respectievelijk 'naar z'n werk fietsen', 'vissen als 
                        beroepsbezigheid' en 'voedsel tot zich nemen'), maar ook een recreatieve 
                        bezigheid (respectievelijk 'een fietstochtje maken', 'vissen als hobby of 
                        sport' en 'buiten de eigen gewone omgeving de maaltijd gebruiken'). 
                        Hetzelfde geldt voor werkwoorden als wandelen, 
                        rijden, varen, al ligt bij wandelen 
                        wellicht de recreatieve betekenis meer voor de hand. Gebruikt in zinnen 
                        zoals de (a) -varianten hierboven, hebben de infinitieven een 
                        neutrale betekenis, dat wil zeggen dat zonder context of situatie niet uit 
                        te maken is wat er precies bedoeld wordt. De uit-constructie 
                        daarentegen maakt een recreatieve interpretatie van de infinitief dwingend 
                        (zie de (b) -varianten). Dit verklaart waarom 
                        (7b) niet mogelijk is naast (7a):
                              |  | (4a) | Ik ga vanmiddag fietsen/wandelen. |  
                              |  | (4b) | Ik ga vanmiddag uit fietsen/wandelen. |  
                              |  | (5a) | De mannen zijn vissen. |  
                              |  | (5b) | De mannen zijn uit vissen. |  
                              |  | (6a) | Ga je mee eten? |  
                              |  | (6b) | Ga je mee uit eten? |  
                           
                           De aanwezigheid van de plaatsbepaling in de kantine geeft 
                        juist aan dat het niet om een recreatieve bezigheid gaat. Een en ander kan 
                        ook verklaren waarom werkwoorden (en gezegdes) die doorgaans maar in één 
                        bepaalde betekenis gebruikt worden, niet of nauwelijks voor combinatie met 
                        de uit -constructie in aanmerking komen. Vergelijk in dit 
                        verband (8a/b)en (9a/b):
                              |  | (7a) | Tussen twaalf en één ben ik (aan het) eten in de 
                                 kantine. |  
                              |  | (7b) | Tussen twaalf en één ben ik uit eten in de kantine.
                                 
                                  
                                 
                                    <<uitgesloten>> |  
                           
                           ' Boodschappen doen' is te beschouwen als een niet-recreatieve bezigheid. 
                        'Winkelen' kan in tweeërlei zin opgevat worden. In een uit 
                        -constructie ligt alleen de betekenis 'voor z'n plezier winkels in en uit 
                        lopen' voor de hand. Om vergelijkbare redenen zijn werkwoorden (of gezegdes) 
                        die uit zichzelf een recreatieve bezigheid noemen, zoals diverse (wedstrijd) 
                        sporten, niet of minder goed mogelijk in combinatie met uit... 
                           gaan/zijn. Vergelijk:
                              |  | (8a) | Hij is boodschappen doen. |  
                              |  | (8b) | Hij is uit boodschappen doen.
                                 
                                  
                                 
                                    <<twijfelachtig>> |  
                              |  | (9a) | Ze zijn winkelen. |  
                              |  | (9b) | Ze zijn uit winkelen. |  
                           
                           
                              |  | (10a) | De kinderen zijn weer voetballen/hockeyen/tennissen. |  
                              |  | (10b) | De kinderen zijn weer uit 
                                    voetballen/hockeyen/tennissen.
                                 
                                  
                                 
                                    <<uitgesloten>> |  
 |  |  
                     | 3 | Het gebruik van de hulpwerkwoorden van modaliteit in de hier behandelde 
                        constructie is op te vatten als een voorbeeld van de in  , categorie [3] beschreven gebruikswijze. Uit 
                        + infinitief is te begrijpen als behorend bij de infinitief (te) 
                           gaan, die niet uitgedrukt is, maar wel altijd aangevuld kan worden. 
                        Voorbeelden: 
                           
                           
                              |  | (11) | Toen ze haar aow kreeg, hoefde ze gelukkig niet 
                                 meer uit werken, laat staan uit bedelen. |  
                              |  | (12) | Ik zou best weer eens een keer uit eten willen. |  
                              |  | (13) | Mag hij van de dokter niet uit wandelen? |  
                              |  | (14) | Met zulk mooi weer moet ik uit fietsen, ik kan het 
                                 niet laten. |  
                              |  | (15) | Sedertdien kon de koningin van Lombardije nooit meer uit 
                                    rijden. |  
 |  |  |  |