|
|
Beginnen
|
[ 18·5·4·20 ]
|
|
Het werkwoord beginnen wordt in de standaardtaal altijd
verbonden met een infinitief met te. Het getalsonderwerp van
beginnen is tevens het geïmpliceerd onderwerp van de
infinitief. Zowel in onvoltooide als in voltooide tijden kan
beginnen groepsvormend en niet-groepsvormend gebruikt worden.
De voorkeur voor groepsvormend of niet-groepsvormend gebruik is in de
verschillende delen van het taalgebied niet dezelfde. Voorbeelden zijn:
|
(1a)
|
Ik hoor dat Jan zijn viool al begint te stemmen. (groepsvormend)
|
|
(1b)
|
Ik hoor dat Jan al begint zijn viool te stemmen.
(niet-groepsvormend)
|
|
(2a)
|
Ik hoor dat Jan zijn viool al is beginnen te stemmen.
(groepsvormend)
|
|
(2b)
|
Ik hoor dat Jan al begonnen is zijn viool te stemmen.
(niet-groepsvormend)
|
In de voltooide tijden komt in plaats van een vervangende infinitief ook
soms een deelwoord voor (quasi-groepsvormend gebruik: vergelijk
, categorie [c ]). Naast een zin als
(2a) is dus ook mogelijk:
|
(2c)
|
Ik hoor dat Jan zijn viool al is begonnen te stemmen.
(quasi-groepsvormend)
|
Regionaal
(met name in het westelijke deel van België) wordt een infinitief zonder
te gebruikt als beginnen in de eindgroep staat,
hetzij als infinitief of vervangende infinitief, hetzij als achter-pv in de
indicatief presens meervoud (vergelijk
); zie respectievelijk de voorbeelden:
|
(3a)
|
Ik moet eens beginnen werken.
<regionaal>
|
|
(3b)
|
Ik ben vandaag beginnen werken.
<regionaal>
|
|
(3c)
|
Ik hoop dat ze eens beginnen werken.
<regionaal>
|
Die mogelijkheid bestaat niet als beginnen vóór-pv is:
|
(3d)
|
Ze beginnen vandaag werken.
<<uitgesloten>>
|
Zie ook
.
|
|
|
|