Blijven
 
[ 18·5·5·3 ]
 
Het groepsvormend werkwoord blijven drukt in combinatie met aan het + infinitief het niet ophouden van de door de infinitief genoemde werking uit. Het getalsonderwerp van blijven is tevens geïmpliceerd onderwerp van de infinitief:

(1) Ze bleven aan het klimmen.
(2a) De kinderen bleven maar aan het zeuren.

De constructie blijven + aan het + infinitief is minder goed te gebruiken met gezegdes die een terminatief karakter hebben (zie voor een en ander ). Vergelijk met voorbeeldzin (1):

(3a) Ze bleven de berghelling aan het beklimmen.   <<twijfelachtig>>

De werking '(een berg) beklimmen' heeft een inherent eindpunt. Bij 'klimmen' in zin (1) is dat niet het geval. Het gaat daar om een bepaalde activiteit. De infinitief klimmen is dan ook zonder probleem in combinatie met aan het...blijven te gebruiken. Ook in de volgende zin - met tussengeplaatst voorwerp (zie ) - is er sprake van een (voortdurende) activiteit ('vlinders vangen'):

(4) Meneer Prikkebeen bleef maar aan het vlinders vangen.

Als alternatief voor de hier besproken constructie kan de combinatie van het groepsvormend werkwoord blijven met een infinitief zonder te (zie ) dienen. Deze combinatie lijkt de zojuist genoemde beperking niet te kennen (vergelijk (3b) met (3a)):

(2b) De kinderen bleven maar zeuren.
(3b) Ze bleven de berghelling beklimmen.

Zin (3b) geeft aan dat het een herhaald gebeuren, dus een voortdurende activiteit betreft. Deze betekenis is met (3a) niet of moeilijk uit te drukken.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina