|
|
(Be)horen, dienen, moeten, (be)
hoeven, kunnen, mogen
|
[ 18·5·2·3·ii ]
|
|
De modale hulpwerkwoorden (be)hoeven, moeten,
kunnen, mogen (zie
) evenals de nauw ermee verwante hulpwerkwoorden (be)horen
en dienen (zie
) kunnen in korte, kernachtige zinnen gecombineerd voorkomen met een
passief deelwoord. De infinitief waar dat deelwoord bij hoort,
worden of te worden, is in zulke gevallen
niet uitgedrukt. Vergelijk de volgende (a) -zinnen met de
overeenkomstige (b) -zinnen:
|
(1a)
|
Hij kan spelen, dat moet gezegd.
|
|
(1b)
|
Hij kan spelen, dat moet gezegd worden.
|
|
(2a)
|
Die oude kranten hoeven niet bewaard.
|
|
(2b)
|
Die oude kranten hoeven niet bewaard te worden.
|
|
(3a)
|
Hierbij dient opgemerkt, dat het genoemde wetsartikel in deze
gevallen niet van toepassing is.
|
|
(3b)
|
Hierbij dient opgemerkt te worden, dat het genoemde wetsartikel
in deze gevallen niet van toepassing is.
|
|
(4a)
|
Die rommel kan/mag weggegooid.
|
|
(4b)
|
Die rommel kan/mag weggegooid worden.
|
|
(5a)
|
Je spullen horen eerst opgeruimd!
|
|
(5b)
|
Je spullen horen eerst opgeruimd te worden!
|
In welke gevallen het deelwoord zonder worden mogelijk is, kan
niet duidelijk worden aangegeven. In ieder geval zijn de mogelijkheden
beperkt. Een bijzonderheid is dat een passief deelwoord zonder bijbehorende
infinitief vooral in onafhankelijke zinnen (met vóór-pv) gebruikt wordt.
Verder is het verschijnsel alleen bij dienen en in mindere
mate bij moeten vrij algemeen. Dat dient
gezegd en dat moet gezegd gelden min of meer als
vaste uitdrukkingen. Overigens hebben de meeste taalgebruikers een voorkeur
voor zinnen waarin (te) worden wel uitgedrukt is.
|
|
|
|