|
|
Weten ('in staat zijn')
|
[ 18·5·4·12·i ]
|
|
Het werkwoord weten kan de betekenis 'in staat zijn' hebben.
Het is verplicht groepsvormend (zie (1a)). In de voltooide
tijden wordt niet het deelwoord geweten, maar de vervangende
infinitief gebruikt (zie (2)). Voorbeelden zijn:
|
(1a)
|
Ik vind dat die hoogleraar zijn medewerkers uitstekend weet te
kiezen.
|
|
(1b)
|
Ik vind dat die hoogleraar weet zijn medewerkers uitstekend
te kiezen.
<<uitgesloten>>
|
|
(2)
|
Hij heeft zich altijd heel goed weten te redden.
|
Bij deze betekenisfunctie is het getalsonderwerp van weten (in
(1a) die hoogleraar) tevens het geïmpliceerd
onderwerp van de infinitief (kiezen). Deze infinitief heeft
altijd te.
Een betekenisvariant is 'kans zien, erin slagen', zoals in:
|
(3)
|
Volgens een mededeling van de politie hebben vijf gevangenen
weten te ontsnappen.
|
|
|
|
|