|
|
Mogen
|
[ 18·5·4·4·iii·d ]
|
|
|
(36)
|
Je mag hier niet roken. ('toestemming hebben')
|
|
(37)
|
Ze mochten hier wel eens een raam openzetten! ('
moeten')
|
|
(38)
|
Hij mag blij zijn dat hij er levend afgekomen is. ('
moeten')
|
|
(39)
|
Jullie mogen wel opschieten, het is al laat. ('moeten')
|
|
(40)
|
We mogen aannemen dat het waar is. ('kunnen')
|
|
(41)
|
Wie mag ik helpen? (uitgesproken bijv. in een winkel)
('kunnen')
|
Vergelijk ook met kunnen (voorbeeld (3)).
Vooral in gesprekken tussen artsen/verplegend personeel en patiënten of
tussen winkelpersoneel en klanten zijn zinnen te horen als:
|
(42)
|
U mag even uw bovenkleren uitdoen.
|
|
(43)
|
U mag hier even wachten.
|
|
(44)
|
U mag aan de kassa betalen.
|
In zulke zinnen is er slechts schijnbaar sprake van een toestemming. Het
gaat hier om een indirecte manier om de toegesprokene om een bepaald gedrag
te verzoeken. Een gewonere en tevens directere manier om een verzoek uit te
drukken, zijn vragende zinnen met willen zoals
(50) en (51) hieronder.
In vaste uitdrukkingen en
archaïsch taalgebruik
komen conjunctiefvormen van het presens van mogen voor om bijv.
een wens uit te drukken of iets beleefd te formuleren (zie
):
|
(45)
|
Moge de Heer u zegenen.
|
|
(46)
|
Ik moge u verzoeken deze brief per omgaande te
beantwoorden.
<formeel>
|
Opmerking 2
|
Als vaste uitdrukkingen zijn te beschouwen: er zijn mogen
('zich in positieve zin onderscheiden'), iets (graag) mogen
horen ('graag (willen) horen'), iemand/iets mogen
lijden ('sympathiek vinden'/' graag willen'):
|
(i)
|
Die nieuwe medewerker van ons, die mag er zijn!
|
|
(ii)
|
Dat is een flinke baby hoor, die mag er zijn!
|
|
(iii)
|
Je voelt je weer goed: dat mag ik horen.
|
|
(iv)
|
Ik mocht onze gemeenschappelijke collega wel lijden.
|
|
(v)
|
Ik mag lijden dat ze het nog halen.
|
|
|
|
|
|
|