Besluiten, beweren, denken, eisen, geloven, hopen, verlangen, vermogen, verzuimen, vrezen, zeggen
 
[ 18·5·4·18 ]
 
De werkwoorden besluiten, beweren, denken, eisen, geloven, hopen, verlangen, vermogen, verzuimen, vrezen en zeggen worden verbonden met een infinitief met te. Het getalsonderwerp van het groepsvormend werkwoord is vrijwel altijd tevens het geïmpliceerd onderwerp van de infinitief. Alleen als zeggen de betekenis 'opdragen' heeft, is het meewerkend voorwerp van zeggen het geïmpliceerd onderwerp van de infinitief (zie voorbeeld (13)).
     Het werkwoord vermogen ('kunnen') is verplicht groepsvormend, zowel in onvoltooide als in voltooide tijden. In het laatste geval wordt een vervangende infinitief gebruikt.

(1a) In dat geval kan niet bepaald worden of het desbetreffende suffix het hoofdaccent naar zich toe vermag te trekken.   <formeel>
(1b) In dat geval kan niet bepaald worden of het desbetreffende suffix vermag het hoofdaccent naar zich toe te trekken.   <<uitgesloten>>
(2a) Omdat niemand de relevantie hiervan heeft vermogen in te zien, laat ik dit verder buiten beschouwing.   <formeel>
(2b) Omdat niemand heeft vermocht de relevantie hiervan in te zien, laat ik dit verder buiten beschouwing.   <<uitgesloten>>

De andere werkwoorden zijn niet-verplicht groepsvormend. In het algemeen komen ze alleen in onvoltooide tijden groepsvormend voor en bestaat er ook daar een lichte voorkeur voor niet-groepsvormend gebruik, dus zoals in de (b) -zinnen hieronder. Voorbeelden:

(3a) Als de koningin het ontslag van het kabinet besluit te aanvaarden, moeten er nieuwe verkiezingen komen. (groepsvormend)
(3b) Als de koningin besluit het ontslag van het kabinet te aanvaarden, moeten er nieuwe verkiezingen komen. (niet-groepsvormend)
(4a) Ik hoor dat hij er niets van beweert te weten. (groepsvormend)
(4b) Ik hoor dat hij beweert er niets van te weten. (niet-groepsvormend)
(5a) Hij zegt dat hij het probleem wel denkt te kunnen oplossen. (groepsvormend)
(5b) Hij zegt dat hij wel denkt het probleem te kunnen oplossen. (niet-groepsvormend)
(6a) Toen hij de kraanvogels eiste te mogen fotograferen, werd dat geweigerd. (groepsvormend)
(6b) Toen hij eiste de kraanvogels te mogen fotograferen, werd dat geweigerd. (niet-groepsvormend)
(7a) Men zegt dat zij die taak gelooft te kunnen volbrengen. (groepsvormend)
(7b) Men zegt dat zij gelooft die taak te kunnen volbrengen. (niet-groepsvormend)
(8a) Het spreekt vanzelf dat ze het hopen te overleven. (groepsvormend)
(8b) Het spreekt vanzelf dat ze hopen het te overleven. (niet-groepsvormend)
(9a) De directeur zei dat hij haar verlangde te spreken. (groepsvormend)
(9b) De directeur zei dat hij verlangde haar te spreken. (niet-groepsvormend)
(10a) Hij dacht dat ik de olie verzuimde te verversen. (groepsvormend)
(10b) Hij dacht dat ik verzuimde de olie te verversen. (niet-groepsvormend)
(11a) Aangezien ik haar daar vreesde te zullen ontmoeten, ben ik nooit meer naar een concert gegaan. (groepsvormend)
(11b) Aangezien ik vreesde haar daar te zullen ontmoeten, ben ik nooit meer naar een concert gegaan. (niet-groepsvormend)
(12a) Hoewel hij het geld op de bank zegt te hebben, moet ik dat eerst nog zien. (groepsvormend)
(12b) Hoewel hij zegt het geld op de bank te hebben, moet ik dat eerst nog zien. (niet-groepsvormend)
(13a) Toen hij haar voor de tweede keer de rommel zei op te ruimen, werd ze kwaad. (zeggen = 'opdragen') (groepsvormend)
(13b) Toen hij haar voor de tweede keer zei de rommel op te ruimen, werd ze kwaad. (niet-groepsvormend)

Bij (13) is er een duidelijker voorkeur voor niet-groepsvormend gebruik. Opmerking

Een enkele keer kunnen de genoemde werkwoorden ook in voltooide tijden groepsvormend gebruikt worden, maar dan niet met een vervangende infinitief zoals bij vermogen, maar altijd met een voltooid deelwoord (het gaat dan om het zogenaamde quasi-groepsvormende gebruik). Zo is voor veel taalgebruikers een zin als (14a) aanvaardbaar, naast een niet-groepsvormende als (14b); groepsvorming zoals in (14c) is in ieder geval uitgesloten:

(14a) Hij dacht dat ik de olie verzuimd had te verversen.
(14b) Hij dacht dat ik verzuimd had de olie te verversen.
(14c) Hij dacht dat ik de olie had verzuimen te verversen.   <<uitgesloten>>


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina