Durven
 
[ 18·5·4·7 ]
 
Het werkwoord durven is verplicht groepsvormend:

(1a) Dat komt omdat ze hem niet de waarheid durfde te zeggen.
(1b) Dat komt omdat ze niet durfde hem de waarheid te zeggen.   <<uitgesloten>>

Het getalsonderwerp van durven is tevens het geïmpliceerd onderwerp van de infinitief waarmee het gecombineerd wordt. Het groepsvormend werkwoord durven komt met een infinitief met of een infinitief zonder te voor. Regionaal (met name in België voorkomend) is een infinitief zonder te altijd mogelijk; in de standaardtaal kan te alleen onder bepaalde voorwaarden weggelaten worden (zie ). Voorbeelden:

(2a) Ze durven het niet te zeggen.
(2b) Ze durven het niet zeggen.   <regionaal>
(3a) Dat komt omdat ze het niet durven te zeggen.
(3b) Dat komt omdat ze het niet durven zeggen.
(4a) Ze hebben het niet durven te zeggen.
(4b) Ze hebben het niet durven zeggen.
(5a) Ze schijnen het niet te durven te zeggen.   <<twijfelachtig>>
(5b) Ze schijnen het niet te durven zeggen.

Evenals de oneigenlijk-modale werkwoorden, waartoe durven soms gerekend wordt, kan durven ook zonder infinitief voorkomen (het wordt dan dus als zelfstandig werkwoord gebruikt). De mogelijkheden zijn beperkter dan die van de (andere) oneigenlijk-modale werkwoorden. Hieronder volgen enkele zinnen met durven zonder infinitief, waarbij verwezen wordt naar de indeling die bij de oneigenlijk-modale werkwoorden is toegepast in en 2. Groep [3]:

(6) Als hij maar een kwartier te laat was, durfde hij bijna niet meer naar huis.
(7) Sommige mensen durven's avonds niet eens op straat.

Groep [6]:

(8) (Ze zeggen dat jij zo'n durfal bent.) Vertel eens: wat durf je dan allemaal?
(9) Ach, hij durft ook nooit wat!

Zonder uitbreiding:

(10) Nou, jij durft hoor!
(11) Je moet maar durven! (meestal in afkeurende zin)

De betekenis van durven is in alle gevallen 'wagen', 'de moed hebben'.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina