|
|
Zien, horen, voelen,
(ruiken)
|
[ 18·5·4·8 ]
|
1 |
De groepsvormende werkwoorden zien, horen en
voelen kunnen gecombineerd worden met alleen een infinitief
(altijd zonder te) of, wat vaker voorkomt, met een infinitief
en één tot drie naamwoordelijke constituenten (zie
). Ruiken kan zich bij deze werkwoorden aansluiten, maar
is beperkt in gebruik (zie 4). Deze werkwoorden drukken een
zintuiglijke waarneming uit; ze worden
waarnemingswerkwoorden (verba sentiendi) genoemd.
We illustreren een en ander aan de hand van het werkwoord
horen:
|
(1a)
|
Ik hoor zingen.
|
|
(1b)
|
Ik hoor Els zingen.
|
|
(1c)
|
Ik hoor Els een liedje zingen.
|
|
(1d)
|
Ik hoor een liedje zingen.
|
|
(1e)
|
Ik hoor haar zingen.
|
De genoemde werkwoorden zijn verplicht groepsvormend:
|
(2a)
|
Ik zei dat ik Els een liedje hoorde zingen.
|
|
(2b)
|
Ik zei dat ik hoorde Els een liedje zingen.
<<uitgesloten>>
|
Het getalsonderwerp van het groepsvormend werkwoord (in zin
(1) ik) is niet tevens het
geïmpliceerd onderwerp van de infinitief; als zodanig fungeert het lijdend
voorwerp of meewerkend voorwerp van de zin. Gaat het daarbij om een
naamwoordelijke constituent die uit een voornaamwoord bestaat, dan heeft
dat dus de niet-onderwerpsvorm. Vergelijk (1e) en
(1b) hierboven. Het element dat als onderwerp van de
infinitief fungeert, kan expliciet in de zin aanwezig zijn (zoals in
(1b) en (1c): Els en in
(1e): haar) of het kan aangevuld worden (zoals
in (1a) en (1d), bijv. Ik hoor iemand
(een liedje) zingen). Het is duidelijk dat een
liedje in (1d) niet het geïmpliceerd onderwerp van
zingen is, terwijl Els in (1b) dat
wel is. Dat blijkt uit het feit dat (3a) mogelijk is, maar
(3b) niet:
|
(3a)
|
Els zingt.
|
|
(3b)
|
Een liedje zingt.
<<uitgesloten>>
|
Een enkele keer kan een nominale constituent op zichzelf beschouwd
onderwerp én lijdend voorwerp van de infinitief zijn, zoals in:
|
(4)
|
Ik hoor de negende spelen.
|
waarin de negende'de negende kandidaat in het
muziekconcours' kan zijn (geïmpliceerd onderwerp van spelen),
of 'de negende symfonie (bijvoorbeeld van Beethoven)' (lijdend voorwerp
vanspelen; aan te vullen onderwerp bijv.: het
orkest). Context en/of situatie zullen hier vrijwel altijd de
dubbelzinnigheid opheffen. Zie verder
.
Opmerking
|
Wat hier over het onderwerp gezegd wordt sluit natuurlijk niet uit dat
getalsonderwerp én geïmpliceerd onderwerp dezelfde persoon als referent
kunnen hebben. In dat geval moet er een wederkerend voornaamwoord
(uiteraard in de voorwerpsvorm) gebruikt worden. Voorbeelden:
|
(i)
|
Ik zie mezelf naast de tafel staan.
|
|
(ii)
|
Ik zie me al op het toneel staan.
|
|
(iii)
|
Ik hoor het me nog zeggen.
|
In zin (i) heeft zien de letterlijke
betekenis 'waarnemen' (bijv. op een foto of in een spiegel) - in dat
geval moet de met -zelf versterkte vorm van het wederkerend
voornaamwoord gebruikt worden -, in de zinnen (ii) en
(iii) hebben zien en horen een
afgeleide betekenis 'zich niet, respectievelijk nog wel kunnen
voorstellen, voor de geest kunnen halen' - hier kan de onbeklemtoonde
neutrale vorm van het wederkerend voornaamwoord gebruikt worden (zie
).
|
|
|
|
2 |
Behalve met een infinitief kunnen zien, horen,
voelen en ruiken gecombineerd worden met een
lijdend-voorwerpszin, ingeleid door het voegwoord dat. Ze zijn
dan uiteraard niet groepsvormend gebruikt. Er is bovendien een
betekenisverschil tussen de infinitiefconstructie en de bijzin; vooral bij
de werkwoorden horen en zien is dit verschil
duidelijk aanwezig. Voorbeelden:
|
(5a)
|
Ik zag Jan in bad zitten. (groepsvormend)
|
|
(5b)
|
Ik zag dat Jan in bad zat.
|
Zin (5a) betekent dat de spreker Jan zelf ziet, zin
(5b) hoeft die betekenis niet te hebben. Als de spreker
bijvoorbeeld ziet dat de badkamerdeur op slot is en reden heeft om aan te
nemen dat Jan degene is die in bad zit, dan is zin (5b) wel
van toepassing en zin (5a) niet. Zien in
(5b) betekent dan zoiets als 'constateren' en niet 'met de
ogen waarnemen' als in (5a). Een soortgelijke
dubbelzinnigheid vertonen horen en voelen;
wanneer horen'vernemen' betekent en voelen'de
indruk hebben', dan krijgen ze geen infinitief en is alleen een
dat -zin mogelijk (de (b) -zinnen van de
voorbeelden (6) t/m (8) hieronder):
|
(6a)
|
Ik hoor Jan piano spelen. (groepsvormend)
|
|
(6b)
|
Ik hoor dat Jan piano speelt.
|
|
(7a)
|
Ik voel mijn eksteroog steken. (groepsvormend)
|
|
(7b)
|
Ik voel dat je ongelijk hebt.
|
In zin (6a) hoort de spreker Jan wel degelijk, met zin
(6b) kan evenwel ook heel goed bedoeld zijn dat Jan wel eens
piano speelt en dat dat de spreker ter ore gekomen is. Geheel in
overeenstemming met wat we op grond van het voorgaande kunnen verwachten,
zien we dat ook een zin als (8a) niet acceptabel is; immers
met horen kan in (8) alleen 'vernemen' bedoeld
zijn.
|
(8a)
|
Ik hoorde de uitnodiging te laat komen.
<<uitgesloten>>
|
|
(8b)
|
Ik hoorde dat de uitnodiging te laat kwam.
|
|
|
3 |
Zien en voelen kunnen ook in de imperatief met
een infinitief gecombineerd worden:
|
(9)
|
Zie hem daar eens staan.
|
|
(10)
|
Voel mijn pols eens snel kloppen.
|
De imperatiefvorm hoor gedraagt zich enigszins anders; zie
.
|
|
4 |
De gebruiksmogelijkheden van ruiken + infinitief zijn zeer
beperkt. Niet alle taalgebruikers zijn het eens over de
aanvaardbaarheid
van een zin als:
|
(11a)
|
Ik ruik iets aanbranden.
<<twijfelachtig>>
|
Zonder naamwoordelijke constituent bij de infinitief kan ruiken
in ieder geval niet gebruikt worden; vergelijk met (11a):
|
(11b)
|
Ik ruik aanbranden.
<<uitgesloten>>
|
|
|
|
|