Beogen, menen, vergeten, wagen, weigeren, wensen
 
[ 18·5·4·16 ]
 
De werkwoorden beogen, menen, vergeten, wagen, weigeren en wensen kunnen alleen gecombineerd worden met een infinitief met te. Ze zijn niet-verplicht groepsvormend, dat wil zeggen dat ze zowel groepsvormend als niet-groepsvormend gebruikt kunnen worden. Het getalsonderwerp van bovenstaande werkwoorden is tevens geïmpliceerd onderwerp van de infinitief. Een en ander moge blijken uit onderstaande voorbeelden. In de (a) -zinnen is er sprake van groepsvorming, in de (b) -zinnen niet.

(1a) Ik denk dat ze daarmee de stadskern beogen te behouden. (groepsvormend)
(1b) Ik denk dat ze daarmee beogen de stadskern te behouden. (niet-groepsvormend)
(2a) Hij heeft zich menen te moeten terugtrekken. (groepsvormend)
(2b) Hij heeft gemeend zich te moeten terugtrekken. (niet-groepsvormend)
(3a) Meneer, ik heb mijn woordenboek vergeten mee te brengen. (groepsvormend)
(3b) Meneer, ik heb vergeten (om) mijn woordenboek mee te brengen. (niet-groepsvormend)
(4a) We zagen dat ze niet dichterbij waagden te komen. (groepsvormend)
(4b) We zagen dat ze het niet waagden (om) dichterbij te komen. (niet-groepsvormend)
(5a) Ze nemen het de minister kwalijk dat hij de guerrillaleider heeft weigeren te ontmoeten. (groepsvormend)
(5b) Ze nemen het de minister kwalijk dat hij geweigerd heeft (om) de guerrillaleider te ontmoeten. (niet-groepsvormend)
(6a) Zeg maar dat ik daar geen genoegen mee wens te nemen. (groepsvormend)
(6b) Zeg maar dat ik niet wens daar genoegen mee te nemen. (niet-groepsvormend)

Uit (6) blijkt dat het al dan niet groepsvormend gebruik van het werkwoord invloed kan hebben op de vorm van de ontkenning (geen in (6a), niet in (6b)).
     Naargelang menen wel of niet groepsvormend gebruikt wordt, kan er sprake zijn van een lichte betekenisnuance. Zo kan menen in (2a) (groepsvormend gebruikt) iets negatiever klinken: 'hij veronderstelde ten onrechte, hij verkeerde in de waan...', terwijl de betekenis in (2b) neutraler is: 'hij dacht, was (oprecht) van mening...'. Voor enkele andere voorbeelden zie men , categorie [b].
     Met het al dan niet groepsvormende gebruik van deze werkwoorden hangt ook samen het voorkomen van specifieke en niet-specifieke onbepaalde constituenten als lijdend voorwerp van de infinitief. In zinnen waar de bovengenoemde werkwoorden groepsvormend gebruikt zijn, zijn de bedoelde onbepaalde constituenten doorgaans als specifiek onbepaald te interpreteren, in niet-groepsvormende constructies doorgaans als niet-specifiek onbepaald. Vergelijk:

(7a) Ik heb iets vergeten mee te brengen. (groepsvormend)

(iets (specifiek onbepaald) = 'een welbepaald maar niet genoemd voorwerp', bijv. een van de werktuigen die ik voor dit karwei nodig heb)

(7b) Ik heb vergeten iets mee te brengen. (niet-groepsvormend)

(iets (niet-specifiek onbepaald) = 'wat dan ook', bijv. een bos bloemen, een doosje bonbons of een ander cadeautje voor de gastvrouw)

(8a) De minister heeft een guerrillaleider weigeren te ontmoeten. (groepsvormend)

('een bepaalde guerrillaleider')

(8b) De minister heeft geweigerd een guerrillaleider te ontmoeten. (niet-groepsvormend)

('guerrillaleiders in het algemeen')
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina