Blijken, dunken, heten, lijken, schijnen, voorkomen
 
[ 18·5·2·3·i ]
 
De eigenlijk-modale hulpwerkwoorden blijken, dunken, heten, lijken, schijnen en voorkomen kunnen gebruikt worden met alleen een voltooid deelwoord als werkwoordelijke aanvulling. Dat deelwoord is echter slechts schijnbaar direct met het hulpwerkwoord van modaliteit verbonden. Het hangt af van de niet-uitgedrukte infinitief te zijn, zoals uit een vergelijking van de (a) - en de (b) -zinnen hieronder moge blijken:

(1a) Eduard bleek net de vorige dag gearriveerd.
(1b) Eduard bleek net de vorige dag te zijn gearriveerd.
(2a) Oom Piet leek wel tien kilo aangekomen.
(2b) Oom Piet leek wel tien kilo aangekomen te zijn.
(3a) Die vraag dunkt mij door de minister voldoende beantwoord.
(3b) Die vraag dunkt mij door de minister voldoende beantwoord te zijn.

De infinitief heeft de functie van hulpwerkwoord van tijd. Het al dan niet gebruiken van die infinitief gaat niet met een verschil in betekenis gepaard. Er is ook geen duidelijk stilistisch verschil, al zijn zinnen mét te zijn - althans bij een werkwoordelijk gezegde - gewoner (vergelijk met de gevallen in ).
     De werkwoorden dunken en voorkomen gaan altijd vergezeld van een ondervindend voorwerp, zie voorbeeld (3). Opmerking


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina