Hebben en zijn met een voltooid deelwoord
 
[ 18·5·2·1·i ]
 
De verplicht groepsvormende werkwoorden hebben en zijn worden gebruikt voor de vorming van de voltooide werkwoordstijden (voor de keuze tussen hebben en zijn zie men ). In deze functie worden hebben en zijn hulpwerkwoorden van tijd genoemd.
     In groepen die uit een vorm van hebben of zijn en een zelfstandig werkwoord (of een koppelwerkwoord) bestaan, vereist het hulpwerkwoord altijd een voltooid deelwoord als aanvulling, bijv.:

(1) Wie heeft dat boek geschreven?
(2) Ik had het al gehoord.
(3) Volgens de dokter is ze gestikt.
(4) Ze waren met de trein gekomen.

Ook in sommige complexere werkwoordgroepen wordt in de voltooide tijden een deelwoord gebruikt. Het betreft verbindingen van (ge)raken of krijgen met een deelwoord (zie ) of vaste combinaties zoals begraven liggen, opgescheept zitten etc. (zie ) - in dergelijke gevallen komen dan dus twee deelwoorden voor - en verbindingen van groepsvormende werkwoorden met aan het + infinitief (zie ) of een voorzetsel + infinitief (zie ) als aanvulling. Voorbeelden zijn respectievelijk:

(5) Gelukkig hebben we niet al te lang met die lastposten opgescheept gezeten.
(6) Zijn jullie gisteravond nog lang aan het afwassen geweest?
(7) Ze waren zondagmiddag zoals gewoonlijk uit wandelen gegaan.

In heel wat drie- en meerledige werkwoordgroepen echter kan juist géén deelwoord als aanvulling bij hebben of zijn optreden. In ii wordt aangegeven wanneer dat het geval is.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina