|
|
Hebben en zijn met een vervangende infinitief
|
[ 18·5·2·1·ii ]
|
1 |
Als een groepsvormend werkwoord dat een infinitief met te of
een infinitief zonder te als aanvulling heeft, in een
voltooide tijd gezet wordt - voorzover dat mogelijk is -, dan verschijnt
dat groepsvormende werkwoord in de regel niet in de gedaante van een
voltooid deelwoord, maar van een infinitief. Die infinitief wordt
vervangende infinitief
genoemd (= 'infinitivus pro participio'). Hieronder volgen voorbeelden van
het verschijnsel. (Voor een overzicht van de mogelijke combinaties zie men
en
, in welke laatste subparagraaf ook de weglaatbaarheid van
te aan de orde komt.) In de voorbeelden staan de bedoelde
groepsvormende werkwoorden in de (a) -zinnen in een
onvoltooide tijd, in de overige zinnen in een voltooide tijd. In de
(c) -zinnen is de vervangende infinitief gecursiveerd.
|
(1a)
|
Hij zit te slapen.
|
|
(1b)
|
Hij heeft gezeten te slapen.
<<uitgesloten>>
|
|
(1c)
|
Hij heeft zitten (te) slapen.
|
|
(2a)
|
Zijn broer gaat in Spanje wonen.
|
|
(2b)
|
Zijn broer is in Spanje gegaan wonen.
<<uitgesloten>>
|
|
(2c)
|
Zijn broer is in Spanje gaan wonen.
|
|
(3a)
|
Dat hoefde ze niet te doen.
|
|
(3b)
|
Dat had ze niet gehoeven doen.
<<uitgesloten>>
|
|
(3c)
|
Dat had ze niet hoeven (te) doen.
|
|
(4a)
|
We zagen de koningin voorbijkomen.
|
|
(4b)
|
We hebben de koningin gezien voorbijkomen.
<<uitgesloten>>
|
|
(4c)
|
We hebben de koningin zien voorbijkomen.
|
|
(5a)
|
Ze laten de bagage op het station staan.
|
|
(5b)
|
Ze hebben de bagage op het station gelaten staan.
<<uitgesloten>>
|
|
(5c)
|
Ze hebben de bagage op het station laten staan.
|
|
(6a)
|
De kinderen leren op school zwemmen.
|
|
(6b)
|
De kinderen hebben op school geleerd zwemmen.
<<uitgesloten>>
|
|
(6c)
|
De kinderen hebben op school leren zwemmen.
|
Het groepsvormende werkwoord zijn dat met een infinitief
zonder te aangevuld wordt, krijgt in de voltooide tijden nooit
zijn, maar altijd de vorm wezen als vervangende
infinitief, bijv.:
|
(7a)
|
Peter is vanmiddag voetballen.
|
|
(7b)
|
Peter is vanmiddag geweest voetballen.
<<uitgesloten>>
|
|
(7c)
|
Peter is vanmiddag wezen voetballen.
<informeel>
|
Door het gebruik van de
spreektaalvorm
wezen is de constructie in (7c) in haar geheel
als informeel te karakteriseren. In de standaardtaal wordt het hier
bedoelde groepsvormende zijn niet in een voltooide tijd
gebruikt (zie verder
).
In de gegeven voorbeelden werden allemaal drieledige werkwoordgroepen
gebruikt. De regel is natuurlijk ook van toepassing in grotere groepen.
Vergelijk het volgende voorbeeld met de zinnen (2a) t/m
(2c):
|
(8a)
|
Zijn broer wil in Spanje gaan wonen.
|
|
(8b)
|
Zijn broer heeft altijd al in Spanje gewild gaan wonen.
<<uitgesloten>>
|
|
(8c)
|
Zijn broer heeft altijd al in Spanje willen gaan wonen.
|
Samengevat: in combinaties bestaande uit een hulpwerkwoord van tijd + een
of meer andere groepsvormende werkwoorden + (te +) infinitief
komen die andere groepsvormende werkwoorden voor in de vorm van een
infinitief.
Een vervangende infinitief komt verplicht vóór z'n aanvulling. Vergelijk
bijv. (4d) met (4c) hierboven:
|
(4d)
|
We hebben de koningin voorbijkomen zien.
<<uitgesloten>>
|
|
|
2a |
Een aantal werkwoorden onttrekt zich aan de regel voor het gebruik van een
vervangende infinitief. De werkwoorden die in de voltooide tijden toch in
de vorm van een deelwoord optreden, zijn:
|
·
vinden, achten + te + infinitief
(zie
), bijv.:
|
(9)
|
Ik heb haar houding altijd te prijzen gevonden.
|
·
hebben, krijgen + te + infinitief
(zie
), bijv.:
|
(10)
|
De poes heeft niet genoeg te eten gehad.
|
|
(11)
|
Daar heb ik nooit iets mee te maken gehad.
|
|
(12)
|
Ze hadden al heel wat teleurstellingen te verwerken gekregen.
|
|
(13)
|
We hebben maar ƒ 1000 te besteden gekregen.
|
·
zijn + te + infinitief (zie
), bijv.:
|
(14)
|
Die ster is lange tijd niet te zien geweest.
|
·
geven + te + infinitief (zie
), bijv.:
|
(15)
|
Ze hadden de patiënt te weinig te drinken gegeven.
|
·
leggen, zetten, hangen
(overgankelijk) + te + infinitief (zie
), bijv.:
|
(16)
|
Ik heb de was in de badkamer te drogen gehangen.
|
·
staan + te + infinitief (zie
), bijv.:
|
(17)
|
Er hebben hem wel vaker onaangename verrassingen te wachten
gestaan.
|
·
komen + te + infinitief in de vaste combinaties
te weten komen en duur te staan komen
(zie
, Opmerking 1);
In dit geval zijn er twee mogelijkheden voor de vorming van voltooide
tijden. Vergelijk:
|
(18a)
|
Ze komen het te weten.
|
|
(18b)
|
Ze zijn het te vroeg te weten gekomen.
|
|
(18c)
|
Ze zijn het te vroeg komen te weten.
<<twijfelachtig>>
|
|
(19a)
|
Dat komt hem duur te staan.
|
|
(19b)
|
Dat is hem duur te staan gekomen.
|
|
(19c)
|
Dat is hem duur komen te staan.
|
De gebruikswaarde van de varianten is echter niet dezelfde:
(18b) is op z'n minst veel gewoner dan
(18c), terwijl (19b) en (19c)
naast elkaar gebruikt kunnen worden, waarbij sommige taalgebruikers zelfs
een lichte voorkeur hebben voor de variant met een vervangende infinitief.
|
De hier genoemde gevallen worden gekenmerkt door semantische en
syntactische beperkingen. Het gaat om (groepsvormende) werkwoorden met
beperkte combinatiemogelijkheden of zelfs om min of meer vaste
verbindingen. In sommige gevallen is zelfs het zuiver-werkwoordelijke
karakter van de infinitief met te (en dus de status van de
combinatie als zuiver-werkwoordelijk gezegde) voor discussie vatbaar (zo
bijv. bij de zinnen (9), (10) en
(15)). Opvallend is, dat de onderlinge volgorde van de
werkwoorden in de eindgroep steeds die is waarbij het deelwoord op
te + infinitief volgt. (Zie verder in de desbetreffende
deelparagrafen.)
|
|
2b |
Van sommige groepsvormende werkwoorden kunnen geen voltooide tijden
gevormd worden. De vraag of er een deelwoord dan wel een vervangende
infinitief gebruikt moet worden, is daar dan ook niet aan de orde. Het
betreft kijk, hoor (zie
), hebben en krijgen + infinitief zonder
te (zie
), bepaalde gebruiksgevallen van hebben + te
+ infinitief (zie
), bepaalde gebruiksgevallen van beloven en
dreigen (zie
), plegen (zie
) en vallen (zie
).
|
|
3 |
De vervangende infinitief in voltooide tijden komt alleen voor bij
groepsvormende werkwoorden. Aangezien veel werkwoorden zowel
groepsvormend als niet-groepsvormend optreden, zijn vaak van hetzelfde
werkwoord voltooide tijden met een vervangende infinitief zowel als met een
voltooid deelwoord mogelijk. Vergelijk in de onderstaande voorbeelden de
(a) -zinnen met groepsvormend gebruikte en de (b)
-zinnen met niet-groepsvormend gebruikte werkwoorden:
|
(20a)
|
De politie heeft de snelheidsmaniak proberen in te halen.
|
|
(20b)
|
De politie heeft geprobeerd de snelheidsmaniak in te halen.
|
|
(21a)
|
Hij is zijn huis beginnen te verbouwen.
|
|
(21b)
|
Hij is begonnen zijn huis te verbouwen.
|
|
(22a)
|
Zij heeft zich menen te moeten verontschuldigen.
|
|
(22b)
|
Zij heeft gemeend zich te moeten verontschuldigen.
|
Ook bij zogenaamd quasi-groepsvormend gebruik (zie
, categorie [c]) is een voltooid deelwoord de
enige mogelijkheid; vergelijk bijv. met (21b):
|
(21c)
|
Hij is zijn huis begonnen te verbouwen.
|
Hiermee vergelijkbare gevallen worden behandeld in de subparagrafen
(besluiten, verzuimen etc.),
(beloven, dreigen) en
(bevelen, verbieden etc.). We volstaan hier
met enkele voorbeelden:
|
(23)
|
Ik had de olie weer eens verzuimd te verversen.
|
|
(24)
|
Vol berouw heeft hij de rekening beloofd aan te zuiveren.
|
|
(25)
|
Hadden we je die bloemen niet verboden af te plukken!?
|
|
|
4 |
Bij gezegdes met een eigenlijk-modaal hulpwerkwoord (zie
en ii en
) als deel strekt de vorming van voltooide tijden zich niet uit tot dat
modale hulpwerkwoord. Het hulpwerkwoord van tijd is namelijk van het modale
hulpwerkwoord afhankelijk en neemt de vorm aan van een infinitief
(naargelang van het geval met of zonder te). De
werkwoordelijke aanvulling bij hebben of zijn
verschijnt gewoon als deelwoord. Vergelijk:
|
(26a)
|
De zieke slaapt de hele dag.
|
|
(26b)
|
De zieke heeft de hele dag geslapen.
|
|
(26c)
|
De zieke schijnt de hele dag geslapen te hebben.
|
|
(26d)
|
De zieke heeft de hele dag schijnen te slapen.
<<uitgesloten>>
|
|
(27a)
|
Hij is met vakantie.
|
|
(27b)
|
Hij is met vakantie geweest.
|
|
(27c)
|
Hij kan wel met vakantie geweest zijn.
|
|
(27d)
|
Hij is/heeft wel met vakantie kunnen zijn.
<<uitgesloten>>
|
Voor een irrealiszin zoals Hij had met vakantie kunnen
zijn, die in tegenstelling tot (27d) wel mogelijk
is, zie men
.
|
|
5 |
Als een deel van het gezegde, al dan niet vergezeld van een voorwerp of een
bepaling, helemaal vooraan in een zin geplaatst wordt (zie
en
), komt in de voltooide tijden geen vervangende infinitief maar een
normaal voltooid deelwoord voor. Vergelijk met de - hier herhaalde - zinnen
(6c) en (8c) de zinnen (6d) en
(8d):
|
(6c)
|
De kinderen hebben op school leren zwemmen.
|
|
(6d)
|
Zwemmen hebben de kinderen op school geleerd.
|
|
(8c)
|
Zijn broer heeft altijd al in Spanje willen gaan wonen.
|
|
(8d)
|
In Spanje gaan wonen heeft zijn broer altijd al gewild.
|
De (d) -zinnen vormen slechts een schijnbare uitzondering op
de regel voor het gebruik van de vervangende infinitief omdat er in deze
constructies geen sprake is van groepsvorming. Een vergelijkbaar geval doet
zich voor bij het omschrijvende doen (zie
), bijv.:
|
(28)
|
Hard werken heeft hij nog nooit gedaan!
|
Opmerking
|
De infinitief op de eerste zinsplaats kan als een gesubstantiveerd
element beschouwd worden. Op dezelfde wijze gebruikt kan hij ook elders
in een zin staan. Vergelijk:
|
(i)
|
Rekenen hebben onze grootouders uit dít boekje geleerd.
|
|
(ii)
|
(Het is een bekend boekje, ) waaruit vele generaties kinderen rekenen
hebben geleerd.
|
|
|
|
|
|
|