Infinitieven op de eerste zinsplaats
 
[ 21·3·3·3 ]
 
1 De mogelijkheden om een infinitief (meestal zonder te, een enkele keer een infinitief met te of aan het + infinitief) voorop te plaatsen lopen parallel met de mogelijkheden bij deelwoorden (zie ). Vooropplaatsing van een infinitief komt wel minder vaak voor.
     Vooropplaatsing van het zelfstandig werkwoord kan een middel zijn om een ander element duidelijk(er) als informatieve kern van de mededeling te laten uitkomen. Vergelijk bijv. de volgende zinnen:

(1a) (Hij kan nog wel praten, maar) hij |kan| nauwelijks nog |zingen. |
(1b) (Hij kan nog wel praten, maar) zingen |kan| hij nauwelijks nog.
(2a) Ze |wil| nooit |dansen. |
(2b) Dansen |wil| ze nooit.
(3a) Lodewijk |is| al uren |aan het tuinieren. |
(3b) Aan het tuinieren |is| Lodewijk al uren.

De volgorde van (1a), (2a) en (3a) kan zowel gebruikt worden als het werkwoord zelf de informatieve kern vormt, als wanneer de bijwoordelijke bepaling als informatief belangrijkste element geldt. De volgorde van de respectieve (b) -zinnen is met een neutrale accentuering (dat wil zeggen met een accent op de infinitief én op de bepaling, en niet uitsluitend een sterk nadruksaccent op de infinitief; vergelijk ) alleen in het tweede geval bruikbaar.
     Voorbeelden met het hulpwerkwoord, dat in de eerste pool staat, als informatieve kern, zijn:

(3) Aanvaarden |zúl| je het!
(4) Werken |móet| je (, of je dat nu leuk vindt of niet.)

Bij hulpwerkwoorden (groepsvormende werkwoorden) die een infinitief met te als aanvulling vereisen (zie ), is vooropplaatsing van de infinitief nagenoeg beperkt tot durven en hoeven. In elk geval valt te bij vooropplaatsing van de infinitief weg. Vergelijk:

(5a) Hij |durft| nauwelijks |te praten. |
(5b) Praten |durft| hij nauwelijks.
(6a) Je |hoeft hier gelukkig niet |te werken. |
(6b) Werken |hóef| je hier gelukkig niet.

Een bijzonder geval is vooropplaatsing van een infinitief, waarna in de eerste pool een vorm van het omschrijvende doen als een soort 'steunwerkwoord' optreedt. Zeker in de standaardtaal staat hier immers geen constructie tegenover met een vorm van doen in de eerste pool en de infinitief in de tweede (zie hierover ). Vergelijk:

(7a) Die jongen |deed| anders nooit |stelen.| (in de standaardtaal )
(7b) Stelen |deed| die jongen anders nooit.
(8a) Hij |doet| niet |bijten|, hoor! (in de standaardtaal )
(8b) (gezegd over een hond: ) Bijten |dóet| hij niet | |, hoor!

Zin (7b) is veeleer als een alternatief voor (7c) te beschouwen en (8b) voor (8c):

(7c) Die jongen |stal| nooit.
(8c) Hij |bíjt| niet | |, hoor!


 
2 Voorbeelden waarin de vooropgeplaatste infinitief zelf het informatief belangrijkste element is, zijn:

(9) Týpen |wil| hij die tekst | |, niet schríjven!
(10) (Wat zei je, zitten ze weer te slapen?) Te klétsen |zitten| ze!
(11) (smalend: ) Aan het nádenken |was| hij!
(12) (terechtwijzend: ) Wérken |moet| je hier!

Het gaat in zulke gevallen om correctiezinnen of om zinnen waarin een ander contrast uitgedrukt wordt. De vooropgeplaatste infinitief krijgt een sterk nadruksaccent. Ook infinitieven met te kunnen nu op de eerste zinsplaats voorkomen (zie voorbeeld (10)).
 
3 Soms kunnen twee infinitieven tezamen op de eerste zinsplaats voorkomen. Het betreft infinitieven die samen een complexe werkwoordelijke aanvulling bij een hulpwerkwoord (of een ander groepsvormend werkwoord) vormen. Vergelijk bijv.:

(13a) Ik |heb| hem nog nooit |zien lachen. |
(13b) Zien lachen |heb| ik hem nog nooit.

Het is vooralsnog niet duidelijk hoever de mogelijkheden om twee infinitieven samen voorop te plaatsen, reiken. In (13) hebben we te maken met een voorbeeld van een combinatie waarbij de eerste infinitief een zogenaamde vervangende infinitief is (zie ). Voorbeelden van een ander combinatietype zijn:

(14) Blijven wachten |zou| ik niet | |, als ik u was.
(15) (Als hij een leuke cd in de aanbieding ziet, wil hij die meteen kopen.) Laten liggen |kan| hij zoiets niet.

Opmerking


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina