|
Het tegenwoordig deelwoord
|
[ 2·4·5 ]
|
1 |
Het tegenwoordig deelwoord kan worden gebruikt als deel van het gezegde,
bijv.:
|
(1)
|
Hij is doende.
|
|
(2)
|
Wat is hier gaande?
|
|
|
2 |
Het tegenwoordig deelwoord kan ook als bepaling bij een werkwoordelijk
gezegde gebruikt worden, bijv.:
|
(3)
|
Hij komt lopend. (= 'te voet')
|
|
(4)
|
Ze spreekt slissend.
|
|
|
3 |
Voorts kan het tegenwoordig deelwoord als bepaling van gesteldheid gebruikt
worden, bijv.:
|
(5)
|
Karel liep lachend weg.
|
|
(6)
|
Zingend kwamen de wandelaars terug.
|
|
(7)
|
Ik heb die molen nog nooit draaiend gezien.
|
In deze functie kunnen tegenwoordige deelwoorden soms door al
voorafgegaan worden (zie hiervoor
, [3]), bijv.:
|
(8)
|
Al doende leert men.
|
|
(9)
|
Al pratend vergaten ze op tijd weg te gaan.
|
Als (kern van een) beknopte bijzin is het tegenwoordig deelwoord vaak
vergezeld van een of meer geïncorporeerde zinsdelen, bijv. een lijdend
voorwerp bij een overgankelijk werkwoord. Voorbeelden zijn (vergelijk met
(6)):
|
(10)
|
Marsliederen zingend kwamen de wandelaars terug.
|
|
(11)
|
Uit volle borst marsliederen zingend kwamen de wandelaars terug.
|
Voor gevallen met de tegenwoordige deelwoorden hebbend(e) en
zijnde zie men
.
|
|
4 |
Het tegenwoordig deelwoord komt voor in enkele vaste verbindingen
(zogenaamde absolute constructies), bijv.:
|
(12)
|
Wind/ijs en weder dienende gaan we morgen erop uit.
|
|
(13)
|
Niets meer aan de orde zijnde sloot de voorzitter de vergadering.
|
|
(14)
|
Hangende het onderzoek wordt geen commentaar gegeven.
|
In zin (14) kan hangende ook als voorzetsel
opgevat worden. Dat is ook het geval bij gedurende het
gesprek, aangaande uw brief, betreffende
deze zaak. Zie daarvoor
.
|
|
5 |
Het tegenwoordig deelwoord kan (deel van een) onvolledige zin zijn. Het kan
op deze manier alleen gebruikt worden als het werkwoord in een volledig
gemaakte zin ook in de vorm van een tegenwoordig deelwoord kan voorkomen
(vergelijk
en
), bijv.:
|
(15)
|
A: Hoe heb je dat jaar in Amerika doorgebracht? B: (Engels)
studerend. (= 'Dat jaar heb ik (Engels) studerend doorgebracht')
|
Maar niet:
|
(16)
|
A: Wat heb je in Amerika gedaan? B: (Engels) studerend.
<<uitgesloten>>
|
|
|
6 |
Veel tegenwoordige deelwoorden hebben een overgang doorgemaakt naar de
klasse van de adjectieven (zie
), bijv. in zogenaamd indirect gebruik (zie
), zoals in de vallende ziekte, een zittend
leven, hangend confectievervoer. Als het
tegenwoordig deelwoord als adjectief gebruikt wordt, is het al dan niet
voorkomen van een -e afhankelijk van de regels die ook voor
het adjectief gelden (zie
).
Vanuit de functie van adjectief is ook de overgang naar het bijwoord
begrijpelijk in gevallen als laaiend enthousiast,
afnemend buiig (vergelijk
) en de overgang naar de substantieven in gevallen als
belangstellenden of wachtenden in er zijn
nog drie wachtenden voor u (zie
, categorie [1]).
|
|