1 |
Op grond van de bijzondere betekenisverhouding tussen adjectief en
substantief spreekt men in een aantal gevallen van zogenaamde
indirect of metonymisch gebruikte adjectieven. Het
adjectief noemt dan een bijzonderheid die niet rechtstreeks in betrekking
staat tot de bepaalde zelfstandigheid, maar meestal iets meedeelt over een
levend wezen dat ermee in verband gebracht kan worden. Het betreft hier
eigenschapswoorden of toestandswoorden. Heel wat deelwoorden kunnen aldus
gebruikt worden. Voorbeelden van metonymisch gebruikte adjectieven zijn:
benauwd weer ('weer waarvan men het benauwd krijgt'),
gezonde kost ('kost die gezond is voor iemand'),
een pijnlijke vergissing ('vergissing waarvan men pijn
heeft'),
vallende ziekte ('ziekte waarbij de patiënt steeds
neervalt'),
een lachend antwoord ('antwoord waarbij men lacht'),
een zingende mis ('mis waarbij gezongen wordt'),
een zittend leven ('een leven waarbij men veel zit'),
een luie stoel ('stoel waarin men kan luieren'),
een bang voorgevoel ('voorgevoel dat iemand bang maakt'),
een geleerde verhandeling ('verhandeling met een geleerde
inhoud').
Toestandswoorden worden soms verbonden met een substantief dat een uiting
noemt van de door het adjectief beschreven toestand, bijv.:
op prikkelbare toon,
een nijdig geblaf,
een vermoeide zucht,
een hol geluid ('geluid dat ontstaat door een hol iets'),
een blije uitroep,
een woedende brief,
een boos telefoontje,
een nieuwsgierige vraag,
dronken gebral.
Een voorbeeld van een niet met een levend wezen in verband staand adjectief
is
hangend in de combinatie
hangend confectievervoer
.
|
|
2 |
Uit de epische stijl (vooral in klassieke teksten) is het stereotiepe
gebruik bekend van een aantal adjectieven zoals in:
het eeuwige Rome,
de listige Odysseus,
de blankarmige Helena,
de snelvoetige Achilleus,
de roosvingerige dageraad.
Men noemt ze dan epitheta ornantia (meervoud van epitheton
ornans) of versierendeadjectief (bijvoeglijk
naamwoord) adjectieven.
|
|
3 |
Men spreekt van een pleonasme als een adjectief bij een
substantief strikt genomen overtollig is, dat wil zeggen dat de
bijzonderheid uitgedrukt door het adjectief al inherent is aan de genoemde
zelfstandigheid. Voorbeelden zijn:
een jonge spruit,
gele boterbloemen,
het rode bloed,
de witte sneeuw,
vaderlandslievende patriotten.
|
|