|
|
Algemene inleiding
|
[ 10·1 ]
|
1 |
Syntactisch kunnen we het voegwoord definiëren als een woord dat twee of
meer taalelementen met elkaar verbindt en zich van andere verbindende
woorden onderscheidt doordat het zelf geen deel uitmaakt van een van de
verbonden elementen, in elk geval in die zin dat het niet als zinsdeel
functioneert. Vergelijk:
|
(1)
|
De voorwaarde die je stelt, vind ik onaanvaardbaar.
|
|
(2)
|
De voorwaarde dat ik wekelijks rapport moet uitbrengen, vind ik
onaanvaardbaar.
|
|
(3)
|
Ze heeft organisatietalent; bovendien speelt ze uitstekend piano.
|
|
(4)
|
Ze heeft organisatietalent én ze speelt uitstekend piano.
|
In (1) en (2) wordt een bijzin verbonden met de
naamwoordelijke constituent de voorwaarde. In
(1) is die zinsdeel in de bijzin (lijdend
voorwerp); het is geen voegwoord maar een betrekkelijk voornaamwoord. In
(2) is dat geen zinsdeel; het heeft uitsluitend
een verbindende functie en wordt daarom voegwoord genoemd. In
(3) en (4) worden twee hoofdzinnen met elkaar
verbonden. In (3) is bovendien zinsdeel in de
tweede zin (bijwoordelijke bepaling); het is geen voegwoord maar een
(voegwoordelijk) bijwoord. Dat blijkt uit het feit dat het onderwerp
ze achter de persoonsvorm speelt staat (inversie).
In (4) is én geen zinsdeel (er is geen inversie):
het is een voegwoord.
De taalelementen die door een voegwoord verbonden worden, kunnen zinnen,
constituenten en woorddelen zijn. Lang niet alle voegwoorden kunnen echter
al deze elementen verbinden. Voorbeelden:
|
(5a)
|
Ik blijf binnen omdat het zo hard regent.
|
|
(6)
|
Wil je een kopje koffie of een glas melk bij de boterham?
|
|
(7)
|
Ze hebben een kleine, maar gerieflijke woning.
|
|
(8)
|
We onderscheiden affixen in pre-, in- en suffixen.
|
In (5a) verbindt omdat twee zinnen. In
(6) worden de naamwoordelijke constituenten een kopje
koffie en een glas melk verbonden door
of. In (7) verbindt maar de
adjectivische constituenten kleine en gerieflijke.
In (8) worden de drie woorddelen pre-,
in- en suf- door en met elkaar
verbonden. Uit (8) blijkt bovendien dat bij verbinding van
meer dan twee elementen met één voegwoord volstaan kan worden.
Naast (5a) is ook mogelijk:
|
(5b)
|
Ik blijf binnen, want het regent zo hard.
|
We constateren dat de door omdat ingeleide zin in
(5a) een zin met achter-pv is, de zin met want
in (5b) een zin met voor-pv. Het voegwoord omdat
verbindt dus taalelementen die syntactisch niet gelijksoortig zijn (in
(5a) een rompzin en een bijzin, samen een (samengestelde)
hoofdzin vormend), want verbindt syntactisch gelijksoortige
elementen (in (5b) twee hoofdzinnen). We noemen
omdat daarom een onderschikkend, want een
nevenschikkend voegwoord. De nevenschikkende voegwoorden worden opgesomd en
kort gekarakteriseerd in dit hoofdstuk
en behandeld in de hoofdstukken over de nevenschikking
; de
onderschikkende worden besproken in dit hoofdstuk
. Behalve nevenschikking en onderschikking bestaat er een vorm van
zinsverbinding die 'balansschikking' genoemd wordt
.
|
|
2 |
Semantisch zijn voegwoorden te karakteriseren als woorden die een bepaald
verband uitdrukken. De meeste voegwoorden geven tevens de aard van dat
verband aan. Dit geldt niet voor een woord als dat in
(2): naast de verbindende functie heeft het nauwelijks
'eigen betekenis'. (Voor het verschil tussen de 'grammatisch verbindende'
voegwoorden dat en of zie
.) Het geldt duidelijk wel voor een woord als omdat in
(5a): de omdat-zin geeft de reden aan van wat
in de voorafgaande zin gezegd is. In (6) en
(7) drukken of en maar een
tegenstellend verband uit. Zouden we in (7) maar
vervangen door en, dan verandert de betekenis van de zin in
zoverre, dat kleine en gerieflijke niet meer
tegenover elkaar worden gesteld als min of meer tegenstrijdig, maar
eenvoudig aan elkaar worden gekoppeld. De betekenis van en is
dan ook aaneenschakelend, zoals blijkt uit (8).
|
|
3 |
Morfologisch vertonen de voegwoorden weinig variatie. Ze zijn onverbuigbaar.
Wel is in zekere mate
samenstelling met
-dat mogelijk. Naast voor (zoals
in (9a)) bestaat voordat (zoals in
(9b)) (het overeenkomstige geldt voor eer en
eerdat), naast tot (zoals in (10a))
komt totdat (zoals in (10b)) voor:
|
(9a)
|
Voor ik naar bed ga, drink ik altijd een glas warme melk.
|
|
(9b)
|
Voordat ik naar bed ga, drink ik altijd een glas warme melk.
|
|
(10a)
|
Ik wacht tot Marleen thuiskomt.
|
|
(10b)
|
Ik wacht totdat Marleen thuiskomt.
|
We kunnen
voordat,
eerdat en
totdat
als samengestelde voegwoorden beschouwen. Historisch gezien geldt dat ook
voor de voegwoorden
doordat,
omdat,
opdat en
zodat
, maar hier is het eerste lid in hedendaags Nederlands niet bruikbaar als
voegwoord, in elk geval niet in dezelfde functie en betekenis.
(Door
en om
kunnen wel beknopte bijzinnen inleiden; zo is beperkt
bruikbaar als voegwoord van voorwaarde
en van vergelijking
.) Vergelijk:
|
(11a)
|
Omdat ik altijd vroeg naar bed ga, zie ik nooit nachtfilms.
|
|
(11b)
|
Om ik altijd vroeg naar bed ga, zie ik nooit nachtfilms.
<<uitgesloten>>
|
De tot nog toe genoemde voegwoorden op -dat hebben het accent
op dat element of wisselend accent, en worden aaneengeschreven. Andere
voegwoorden die met dat gecombineerd kunnen worden, hebben
meestal het accent op het eerste element en worden in twee of meer woorden
geschreven, bijv.
in plaats (van) dat,
behalve dat
. We spreken in dit geval van voegwoordelijke
uitdrukkingen (woordcombinaties met de functie van een
voegwoord). In sommige gevallen vindt toevoeging van dat aan
een ander voegwoord (bijv.
of,
nu,
terwijl
) vooral in
gesproken taal
plaats. Dit verschijnsel komt meer voor in de
zuidelijke
dan in de noordelijke helft van het taalgebied.
Verder kunnen voorzetsels een dat-zin als complement hebben
. De combinaties van voorzetsel + dat vervullen dan
dezelfde functie als voegwoordelijke uitdrukkingen; evenals deze hebben ze
het accent op het eerste element en worden ze in twee woorden geschreven.
Voorbeelden zijn
ondanks dat en
zonder dat. Omdat sinds en sedert zowel
voorzetsel als voegwoord kunnen zijn (vergelijk
sinds zijn vertrek
met
sinds hij vertrokken is...
), kunnen de combinaties
sinds dat en
sedert dat als voorzetsel + dat en als voegwoordelijke
uitdrukking beschouwd worden. Omdat zulke combinaties van voorzetsel +
dat een voegwoordelijke functie vervullen, worden ze ook in
dit hoofdstuk behandeld. Voegwoordelijke uitdrukkingen met dat
en combinaties van voorzetsel + dat worden in de rest van dit
hoofdstuk in het algemeen slechts vermeld als ze tot de standaardtaal
behoren.
|
|
|
|