|
|
Nevenschikkende voegwoorden
|
[ 10·2 ]
|
|
In het algemeen verbinden nevenschikkende voegwoorden syntactisch
gelijksoortige taalelementen. (Voor een uitzondering zie
.) Dit kunnen in principe drie verschillende soorten taalelementen zijn:
zinnen, constituenten en woorddelen
(zie voor bijzonderheden
). Als
nevenschikkende voegwoorden en voegwoordelijke uitdrukkingen komen voor:
Enkele voorbeelden zijn:
|
(1)
|
Het regent en het is koud.
|
|
(2)
|
Ze hadden tijd noch lust.
|
|
(3)
|
Willen jullie koffie of thee?
|
|
(4)
|
Dit jaar gaan we naar Toscane ofwel naar Apulië.
|
|
(5)
|
Ik blijf binnen, want het regent.
|
|
(6)
|
Het regent, dus ik blijf binnen.
|
Behalve door voegwoorden kunnen leden van een nevenschikking verbonden
worden door zogenaamde reeksvormers. We spreken van
reeksvormers als alle leden van een
nevenschikking door het betrokken taalelement voorafgegaan worden. Zo is
en een voegwoord in (7a), terwijl én...
én een reeksvormer is in (7b):
|
(7a)
|
Jan en Piet waren aanwezig.
|
|
(7b)
|
En Jan én Piet waren aanwezig.
|
Als reeksvormers treden op:
Voorbeelden zijn behalve (7b):
|
(8)
|
Ik heb zowel Hans als Geert uitgenodigd.
|
|
(9)
|
De vergadering zal hetzij in Antwerpen hetzij in Den
Haag plaatsvinden.
|
Voor de behandeling van de hier genoemde voegwoorden en reeksvormers wordt
verwezen naar de hoofdstukken over de nevenschikking
.
Opmerking
|
De zogenaamde voegwoordelijke bijwoorden, die niet alleen een verbindende
functie hebben, maar bovendien bijwoordelijke bepaling zijn in de zin
waarin ze voorkomen (bijv. bovendien, toch,
zelfs), worden besproken bij de bijwoorden
.
|
|
|
|
|
|