Voegwoorden van doel: dat, opdat; om, teneinde
 
[ 10·3·7 ]
 
1a Als voegwoorden van doel die gelijknamige volledige bijzinnen inleiden, komen dat en opdat voor. Als doelaanduidend voegwoord is dat weinig gebruikelijk en vooral spreektalig ; opdat behoort tot de formele taal en komt ook daar niet veel voor. Voorbeelden:

(1) Hij gaat altijd ruim op tijd weg, dat hij maar niet te laat komt.
(2) Men besloot een gezamenlijk verzoekschrift aan de H. Stoel aan te bieden, opdat deze zou inzien met een unaniem verlangen te doen te hebben.   <formeel>


 
1b Om leidt beknopte bijzinnen met een infinitief met te in; hetzelfde geldt voor teneinde, maar dat behoort tot formele taal en is ook daar niet erg gebruikelijk. Voorbeelden:

(3) Om zijn vader tevreden te stellen, gaf Bartje hem al het geld.
(4) Er zullen passende maatregelen genomen worden, teneinde erger te voorkomen.   <formeel>


 
2 In de standaardtaal zijn in doelaanduidende functie dus alleen beknopte bijzinnen met om in normaal gebruik.
     Deze om-zinnen drukken overigens niet altijd een subjectief doel (een intentie) uit, zoals de bovenstaande zin (3) doet (evenals de andere zinnen, die geen om bevatten), noch een objectief (constateerbaar) doel, zoals in (5) en (6):

(5) Bomen verliezen in de herfst hun bladeren om de winter beter te kunnen overleven.
(6) Mensen bezitten de taal niet alleen om met elkaar te kunnen communiceren.

In sommige gevallen wordt in de om-zin alleen maar een stand van zaken tot uitdrukking gebracht die nog niet gerealiseerd is in de hoofdzin, zonder dat er van een subjectief of objectief doel sprake is. Men noemt dit 'prospectief om'. Vergelijk de volgende zinnen:

(7) Ze gingen naar de tropen, om er een ellendig einde te vinden.
(8) Hij vertrok naar Amerika, om nooit meer terug te keren.
(9) Gewoonlijk zakt de koorts in de loop van de middag, om tegen de avond weer te stijgen.
(10) De zon komt steeds lager te staan, om in de poolnacht niet meer boven de horizon te verschijnen.

Is het bij de zinnen (7) en (8) misschien nog mogelijk aan een 'objectief doel' (lotsbeschikking) te denken, (9) en (10) zijn alleen louter prospectief te interpreteren.
     Zinnen als (7) t/m (10) zijn niet voor alle taalgebruikers aanvaardbaar ; er hoeft echter geen bezwaar tegen gemaakt te worden.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina