Zinsdelen
 
[ 19·1·2 ]
 
1 Bij het definiëren van de zin werden in de categorieën 'onderwerp' en 'gezegde' als constituerende elementen genoemd. Categorieën zoals het onderwerp en het gezegde heten zinsdelen: dat zijn zelfstandig functionerende woorden of combinaties van woorden waarvan de functie bepalend is voor de betekenis van de zin (zie hieronder bij voorbeeld (4)). In (1) bestaat het onderwerp uit één woord (Jan), in (2) uit meer woorden (De hond van de buren):

(1) Jan slaapt.
(2) De hond van de buren blaft.

Bij combinaties van woorden kan het om een (meerwoordige) constituent gaan, zoals in (2), maar ook om een hele zin (zie hiervoor ).
     De woorden uit een zin die maximaal samen vlak voor de voor-pv, op de eerste zinsplaats, kunnen staan, vormen in principe één zinsdeel (maar zie en ). Zo zijn in zin (3a):

(3a) Jan slaapt op zaterdagmorgen soms tot twaalf uur.

behalve het onderwerp Jan en het gezegde slaapt, ook de constituenten op zaterdagmorgen, soms en tot twaalf uur (die respectievelijk bestaan uit twee woorden, één woord en drie woorden) zinsdelen, blijkens de volgende zinnen - in de zinnen die hierna komen markeren we de te onderscheiden zinsplaatsen door het gebruik van verticale streepjes om de voor-pv heen (zie ):

(3b) Op zaterdagmorgen |slaapt| Jan soms tot twaalf uur.
(3c) Soms |slaapt| Jan op zaterdagmorgen tot twaalf uur.
(3d) Tot twaalf uur |slaapt| Jan op zaterdagmorgen soms.

Dat bijvoorbeeld op zaterdagmorgen soms niet één zinsdeel is, blijkt uit de onmogelijkheid van:

(3e) Op zaterdagmorgen soms |slaapt| Jan tot twaalf uur.   <<uitgesloten>>

In een zin als (4a):

(4a) Hij sloeg de man met de stok.

zijn er twee mogelijkheden: ofwel de man met de stok is in zijn geheel zinsdeel ofwel de man en met de stok zijn twee aparte zinsdelen. Mogelijk zijn immers (in verschillende contexten):

(4b) De man met de stok |sloeg| hij.
(4c) De man |sloeg| hij met de stok.
(4d) Met de stok |sloeg| hij de man.

De grammaticale analyse hangt af van de zinsbetekenis. Is met (4a) bedoeld dat de persoon waar hij naar verwijst, fysiek geweld gebruikte tegen een man die een stok bij zich had, dan is de man met de stok één zinsdeel. Gebruikte de door het onderwerp aangeduide persoon een stok om een bepaalde man te slaan, dan zijn de man en met de stok twee zinsdelen. In dat geval is (4b) uitgesloten .
 
2a Zoals uit de voorbeelden (3) en (4) gebleken is, zijn er behalve onderwerp en gezegde nog andere zinsdelen. Die andere zinsdelen worden onderscheiden in voorwerpen en bepalingen.
     Voorwerpen verschillen van bepalingen in de mate van betrokkenheid van hun referent bij het gezegde: in het algemeen zijn de door een voorwerp aangeduide zelfstandigheden nauwer betrokken bij de werking van het gezegde dan datgene wat in een bepaling wordt uitgedrukt. Bepalingen zijn dan ook bijna altijd weglaatbaar. De zinsdelen in (3a) - hieronder herhaald als (5a) - die geen onderwerp en gezegde zijn, zijn bepalingen; ze kunnen ook alle drie weggelaten worden zonder dat de zin ongrammaticaal wordt (wel kan de betekenis veranderen), blijkens de mogelijkheid van (5b) (= (1)). Vergelijk:

(5a) Jan slaapt op zaterdagmorgen soms tot twaalf uur.
(5b) Jan slaapt.

Opmerking 1

Voorwerpen kunnen wel of niet weglaatbaar zijn. In (4a) - hieronder herhaald als (6a) - is het voorwerp de man met de stok (of, naargelang van de interpretatie, het voorwerp de man samen met de bepaling met de stok) weglaatbaar. Vergelijk:

(6a) Hij sloeg de man met de stok.
(6b) Hij sloeg.

Niet weglaatbaar is een voorwerp bij bijv. maken; vergelijk (7a) met (7b):

(7a) Hij maakte zijn huiswerk.
(7b) Hij maakte.   <<uitgesloten>>


 
2b De voorwerpen worden onderscheiden in: lijdend voorwerp, meewerkend voorwerp, belanghebbend voorwerp (als overkoepelende term voor deze beide laatste wordt elders in dit boek 'indirect object' gebruikt), ondervindend voorwerp, voorzetselvoorwerp en oorzakelijk voorwerp. In passieve zinnen onderscheidt men daarnaast soms nog het handelend voorwerp, dat in dit boek echter door -bepaling genoemd wordt.De bepalingen vallen uiteen in twee hoofdgroepen: bepalingen van gesteldheid en bijwoordelijke bepalingen (met een groot aantal ondersoorten).
     De zinsdelen worden behandeld in . Hier volstaan we met enkele voorbeelden. Van onderwerp en gezegde zijn die hierboven al gegeven; van alle voorwerpen en enkele bepalingen volgen ze hieronder (de betrokken zinsdelen zijn gecursiveerd; enkele voorbeelden zijn, met een ander nummer, meer dan een keer gebruikt).

·   lijdend voorwerp:

(8) De bode bracht het pakje naar de burgemeester.
(9) Moeder geeft Richard een nieuwe muts.



·   indirect object:

(10) De bode overhandigde het pakje aan de burgemeester.

(meewerkend voorwerp)

(11) We zullen jullie vaas een mooie plaats geven.

(meewerkend voorwerp)

(12) Moeder koopt voor Richard een nieuwe muts.

(belanghebbend voorwerp)

·   ondervindend voorwerp:

(13) Het spijt me dat ik zo laat ben.
(14) Het is zijn broer gelukt een nieuwe baan te vinden.



·   voorzetselvoorwerp:

(15) In het zuiden grenst Frankrijk aan Spanje en Italië.
(16) Ik heb wel een half uur op de bus moeten wachten.



·   oorzakelijk voorwerp:

(17) Dat gezeur zijn we al lang beu.
(18) De bibliotheek is nu duizend boeken rijk.



·   door-bepaling:

(19) Deze tekst is bewerkt door een van de redacteuren.



·   bepaling van gesteldheid (tijdens de handeling):

(20) Moe maar voldaan kwamen we thuis.
(21) We gingen als goede vrienden uit elkaar.



·   bepaling van gesteldheid (ten gevolge van de handeling):

(22) De boom groeit krom.
(23) Wij kozen Richard als onze vertegenwoordiger.



·   bijwoordelijke bepaling (van plaats):

(24) In het zuiden grenst Frankrijk aan Spanje en Italië.
(25) Ik heb wel een half uur op de vluchtheuvel moeten wachten.



·   bijwoordelijke bepaling (van tijd):

(26) Ik heb wel een half uur op de vluchtheuvel moeten wachten.
(27) De bibliotheek is nu duizend boeken rijk.

Opmerking 2 Opmerking 3



 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina