|
|
Wat is een zin?
|
[ 19·1·1 ]
|
1 |
Een algemeen bevredigende definitie van de zin is moeilijk te geven. In de
gangbare definities van de zin worden doorgaans heel uiteenlopende
eigenschappen genoemd. De zin vormt in ieder geval conceptueel en formeel
een op zichzelf staand geheel dat uit één of meer woorden bestaat.
|
|
2 |
Dat er wat de vorm betreft sprake is van een geheel (en niet
van losse woorden, zoals bijv. de namen in een telefoonboek of de woorden
van een woordenlijst), wordt in de
gesproken taal
uitgedrukt door bepaalde intonatiekenmerken, waarop in dit boek niet wordt
ingegaan. In de
geschreven taal
wordt een zin normaliter gemarkeerd door een hoofdletter aan het begin en
een punt, vraagteken of uitroepteken aan het einde.
|
|
3 |
Functioneel-syntactisch is de zin in het algemeen te
karakteriseren als een verbinding van een onderwerp (subject) en ten minste
een gezegde (predikaat). Zinnen die niet aan deze algemene karakteristiek
beantwoorden, zijn: beknopte bijzinnen (zie
),
onvolledige zinnen (zie
),
enkele vaste uitdrukkingen (zie
), sommige bevelende zinnen (zie
), samengetrokken zinnen (zie
) en
sommige zinnen met presentatief er (zie
). In onderstaande voorbeelden komen steeds alleen een onderwerp
(gecursiveerd) en een gezegde voor:
|
(1)
|
Jan slaapt.
|
|
(2)
|
De hond van de buren blaft.
|
|
(3)
|
Het gehakt is koud geworden.
|
|
(4)
|
Zullen we vertrekken?
|
|
(5)
|
Het regent.
|
|
|
4 |
De betekenis van de zin als categorie is slechts in zeer
algemene termen te omschrijven. We zouden kunnen zeggen dat het onderwerp
aanduidt over wie of wat er iets gezegd wordt; het gezegde drukt dan uit
wat er gezegd wordt. (Zie voor een nadere definitie van onderwerp en
gezegde .)
Voor gevallen als (5), met een 'loos onderwerp'
het, is deze algemene formulering echter al niet houdbaar,
omdat dit woord geen eigen betekenis heeft.
Verder wordt bijv. in (4) datgene wat er over we'
gezegd wordt', niet alleen uitgedrukt door de woorden zullen
en vertrekken (het gezegde), maar ook door de vragende vorm
van de zin: de sprekers zéggen niet dat ze zullen vertrekken, maar vragen
(zich af) óf ze zullen vertrekken. Ditzelfde geldt trouwens evenzeer voor
de andere zinnen: niet alleen de woorden, maar ook de zinsvorm als geheel
bepaalt de betekenis. We noemen (4) een vragende zin, de
andere mededelende zinnen. Hierop wordt nader ingegaan in
.
|
|
|
|