De bouw van de werkwoordelijke constituent
 
[ 18·2 ]
 
Kern van een werkwoordelijke constituent vormen de in de zin aanwezige werkwoorden. Die kern bestaat minimaal uit één werkwoord, zoals respectievelijk sliep, sneeuwt en arresteerde in:

(1a) (Ze) sliep weer.
(2a) (Het) sneeuwt al de hele dag.
(3a) (De politie) arresteerde de daders.

De kern kan echter ook complex zijn en uit meer werkwoorden bestaan, bijv.:

(4a) (We) begonnen te eten.
(5a) Moet (je) vandaag gaan werken?
(6a) (We) zouden graag nog wat willen blijven zitten.

De voorbeelden (5a) en (6a) laten zien dat de samenstellende delen van een complexe kern in een concrete zin niet altijd vlak bij elkaar staan. Dat het wel degelijk telkens om één geheel gaat, is duidelijker te zien in de overeenkomstige bijzinnen:

(5b) (Ik vroeg je) (of je) vandaag moet gaan werken?
(6b) (We zeiden) (dat we) graag nog wat zouden willen blijven zitten.

De bedoelde combinaties van werkwoorden noemen we werkwoordgroepen. In wordt uitvoerig aandacht besteed aan de opbouw van zulke groepen, aan de relatie tussen de verschillende werkwoorden die er deel van uitmaken en aan hun onderlinge volgorde.
     De niet-werkwoordelijke elementen die de kern van een werkwoordelijke constituent kunnen vergezellen, zijn in twee categorieën te verdelen: toevoegingen en complementen (tussen beide is overigens geen heel scherpe grens te trekken).
     Toevoegingen zijn die elementen die geen hechte relatie vertonen met het zelfstandig werkwoord van de zin en meestal ook zonder bezwaar weggelaten kunnen worden, wat niet wil zeggen dat dit geen verschil maakt voor de betekenis van de zin. Vergelijk bijv. met (1a) en (2a):

(1b) (Ze) sliep -.
(2b) (Het) sneeuwt -.

Op eenzelfde manier kan in (5a) en (5b) vandaag gemist worden en in (6a) en (6b) graag nog wat.
     Complementen daarentegen hebben wel een hechte relatie met het zelfstandig werkwoord van de zin. Zo kan in voorbeeld (3a) de daders niet weggelaten worden. Vergelijk daarmee:

(3b) (De politie) arresteerde -.   <<uitgesloten>>

Redenerend vanuit het gezichtspunt van de kern van een werkwoordelijke constituent kunnen we zeggen dat die kern soms wel (bijv. in (1) en (2)), soms niet (bijv. in (3)) de functie van het geheel kan overnemen. Dit hangt samen met het feit dat sommige werkwoorden door hun betekenis één of meer niet-werkwoordelijke elementen als aanvulling vereisen, andere niet. Men spreekt in dit verband van de valentie van een werkwoord. Naargelang van de valentie die ze hebben, zijn werkwoorden aldus in diverse subcategorieën te verdelen. Een voorbeeld van zo'n indeling is die in overgankelijke en onovergankelijke werkwoorden (zie ).
     Vooruitlopend op het hoofdstuk over de zin en de zinsdelen () geven we in de twee volgende paragrafen een beknopt overzicht van de voornaamste types van combinaties van een werkwoord (of een groep werkwoorden) met complementen en toevoegingen.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina