|
|
Wat kan er zoal op de eerste zinsplaats staan?
|
[ 21·3·1·1 ]
|
1 |
De omschrijving van het zinstype 1a als zinstype waar de voor-pv niet zelf
het eerste zinsdeel is (zie
), houdt in dat er noodzakelijk nog iets onmiddellijk vóór die
persoonsvorm staat. In de uiteenzetting over de opbouw van het zinsschema
in
werd de plaats vlak vóór de voor-pv, maar na een eventuele aanloop,
aangeduid als de eerste zinsplaats. We herhalen hier een gedeelte van
schema 21.4 als schema
21.8, waarin we ook twee concrete voorbeelden opnemen.
schema 21.8: De eerste zinsplaats in
zinstype 1a (zinnen met voor-pv als tweede zinsdeel).
aanloop |
eerste zinsplaats |
1ste pool
voor-pv
|
middenstuk |
2de pool
(overige ww. vormen)
|
laatste
zinsplaats
|
uitloop |
Vorige week,
|
toen
|
heb
|
ik dat kind
|
gezien.
|
- |
- |
- |
Dat kind
|
heb
|
ik vorige week
|
gezien.
|
- |
- |
Uitgaand van de eerste pool in zinstype 1a kan de volgende
algemene regel opgesteld worden: op de eerste
zinsplaats kan hooguit maar één zinsdeel staan. Hierbij zien we
voorlopig af van een aantal speciale gevallen die van deze
eenzinsdeelsregel afwijken doordat er meer dan een zinsdeel op de eerste
zinsplaats staat. Deze gevallen worden in
behandeld. De formulering van de regel impliceert dat er ook minder
dan een heel zinsdeel vlak voor de persoonsvorm kan staan, bijvoorbeeld van
een naamwoordelijke constituent alles behalve de nabepaling. Geïllustreerd
met een voorbeeld:
|
(1a)
|
Die jongen die je daar ziet |moet| je niet te erg |vertrouwen.|
|
|
(1b)
|
Die jongen |moet| je niet te erg |vertrouwen| die je daar
ziet.
|
Een zin als (2), met twee zinsdelen op de eerste zinsplaats
(zijn beste vriend en gisteren), is echter
onmogelijk.
|
(2)
|
Zijn beste vriend gisteren |kwam| maar niet |opdagen.|
<<uitgesloten>>
|
Staat er helemaal niets, en is de eerste zinsplaats dus onbezet, dan hebben
we te maken met zinnen van het type 1b, met de voor-pv als eerste zinsdeel
(zie
).
|
|
2 |
Het zinsdeel op de eerste zinsplaats kan het onderwerp
zijn zoals in de zin hij drinkt graag een glas bier, maar
dat hoeft niet noodzakelijk het geval te zijn, zoals voorbeeld
(1) al laat zien. In principe kan elk willekeurig zinsdeel
vooraan staan, naargelang van de informatieve geleding van de zin.
Beperkingen en uitzonderingen worden verderop aangegeven.
Opmerking
|
Dat voorbeeldzinnen in de meeste grammatica's en taalkundige artikelen
doorgaans wel met het onderwerp beginnen, is onder meer hierdoor te
verklaren dat deze zinnen los van enige context gepresenteerd worden.
Bovendien komt relatief gezien het vaakst een onderwerp als eerste
zinsdeel voor.
|
|
De volgende reeks zinnen bevat voorbeelden van verschillende soorten
zinsdelen die op de eerste zinsplaats kunnen voorkomen. Zo zijn in de
zinnen (3) t/m (5) respectievelijk een
bijwoordelijke bepaling, een lijdend voorwerp en een meewerkend voorwerp
eerste zinsdeel. In de reeks is het eerste zinsdeel telkens gecursiveerd.
|
(3)
|
Een maand of wat geleden |was| Geer in Groningen.
|
|
(4)
|
Dat kind |heb| ik gisteren niet |gezien.|
|
|
(5)
|
Jou |vertel| ik het lekker niet.
|
|
(6)
|
Misschien |is| ze morgen wel eens op tijd op d'r werk.
|
|
(7)
|
Dit boek hier |lijkt| me wel geschikt.
|
|
(8)
|
Gisteren |bleven| de prestaties van de meeste atleten echter
ver beneden de maat.
|
|
(9)
|
Een bed |stond| er echter niet.
|
|
(10)
|
Een grammatica schrijven |is| niet zo eenvoudig.
|
|
(11)
|
Wie nog één woord zegt |vliegt| eruit.
|
|
(12)
|
Als je hiermee klaar bent |mag| je naar huis.
|
Naar de vorm kan het eerste zinsdeel een constituent zijn (bestaande uit
één woord of uit meer woorden) of een volledige
(afhankelijke) zin, bijv. in de zinnen (11) en
(12) respectievelijk met de functie van onderwerp en
tijdsbepaling. Op het voorkomen van afhankelijke zinnen op de eerste
zinsplaats bestaan er echter beperkingen, die in
opgesomd worden.
Anders dan hier in deze inleiding gebeurt, zal verderop bij de nadere
bespreking van de elementen op de eerste zinsplaats een onderscheid gemaakt
worden tussen de mogelijkheden in zinnen met een woordvolgorde die in
overeenstemming is met het links-rechts-principe en in zinnen met een van
dat principe afwijkende woordvolgorde.
|
|
|
|