De zinsdelen
[ 20 ]
Het gezegde (predikaat)
Het onderwerp (subject)
Het lijdend voorwerp (direct object)
Het indirect object (meewerkend voorwerp en belanghebbend voorwerp)
Het ondervindend voorwerp
Het voorzetselvoorwerp
Het oorzakelijk voorwerp
De
door
-bepaling (handelend voorwerp)
De bepaling van gesteldheid
Bijwoordelijke bepalingen
Herhaalde zinsdelen