Algemene inleiding
 
[ 18·1 ]
 
In tegenstelling tot de in de voorgaande hoofdstukken behandelde constituenten komt de werkwoordelijke constituent alleen voor op zinsniveau. Een werkwoordelijke constituent is het geheel van de in een afzonderlijke zin (hoofdzin, (beknopte) bijzin, rompzin; zie ) aanwezige zinsdelen, met uitzondering van het onderwerp. Het betreft dus het gezegde van een zin, samen met de eventueel daarbij horende voorwerpen en bepalingen (maar zie de Opmerking hieronder). In elk van de volgende voorbeelden bestaat de werkwoordelijke constituent uit alles wat niet tussen haakjes geplaatst is:

(1) (De kinderen) slapen.
(2) (Ze) liggen in bed.
(3) (Mijn neefje) blijft logeren.
(4) Morgen mag (het zoontje van onze buren) met Jeroentje komen spelen.
(5) (De politie) heeft de daders gisteravond laat gearresteerd.
(6) (We) moeten stil zijn (omdat vader) op de bank ligt te slapen.

In het laatste voorbeeld hebben we te maken met een samengestelde zin: in elke deelzin is een werkwoordelijke constituent te onderscheiden (respectievelijk moeten stil zijn en op de bank ligt te slapen). Het onderschikkende voegwoord van de tweede deelzin rekenen wij niet tot de werkwoordelijke constituent. Vandaar dat het eveneens tussen ronde haakjes staat.
     Naar de vorm bestaat een werkwoordelijke constituent uit één of meer werkwoordsvormen - deze zijn in de bovenstaande voorbeelden gecursiveerd -, al dan niet vergezeld van één of meer niet-werkwoordelijke elementen. Opmerking


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina