De overige zinsplaatsen
 
[ 21·1·1·2 ]
 
1 De plaats van de andere zinsdelen in de zin kan nu aangegeven worden door van de twee vaste polen uit te gaan. De andere zinsdelen staan namelijk voor de eerste pool, tussen de beide polen in of achter de tweede pool. In wat nu volgt introduceren we, uitgaand van die twee polen, de verderop in dit hoofdstuk gehanteerde abstracte plaatsen - de vakjes in het zinsschema. Een gedetailleerde beschrijving van de woordvolgorde, anders gezegd het invullen van het zinsschema, volgt in de paragrafen en volgende. De polen (naargelang van het geval één van de polen of allebei) plaatsen we waar het wenselijk is bij de uiteenzetting verderop in dit hoofdstuk en elders in het boek, tussen verticale streepjes, die corresponderen met de grenzen van de vakjes uit het schema.
     In zin (1) (dezelfde zin als die waarvan we in de vorige subparagraaf uitgegaan zijn):

(1) Z'n broer |heeft| altijd al graag een glas bier |gedronken.|

is de voor-pv het tweede zinsdeel. Voor die pv komt nog een zinsdeel, in dit geval het onderwerp z'n broer. Dit is slechts één van de vele mogelijkheden. (In de praktijk blijkt het onderwerp lang niet altijd eerste zinsdeel te zijn; zie .) Het zinsdeel voor de voor-pv staat op de eerste zinsplaats.
     Aan de andere kant van de zin kunnen direct achter de tweede pool een zinsdeelstuk en/of één of meer zinsdelen staan. Voorbeelden van een achterop staand zinsdeelstuk en een zinsdeel zijn respectievelijk te vinden in de zinnen (2b) en (3b).

(2a) |Heb| jij dat boek over de revolutie van 1917 |gelezen? |
(2b) |Heb| jij dat boek |gelezen| over de revolutie van 1917?
(3a) Hij |zou| zich steeds weer tegen een dergelijk voorstel |verzetten.|
(3b) Hij |zou| zich steeds weer |verzetten| tegen een dergelijk voorstel.

In zin (2b) staat van de naamwoordelijke constituent die lijdend voorwerp van de zin is, de nabepaling over de revolutie van 1917 achter de tweede pool en in zin (3b) het voorzetselvoorwerp tegen een dergelijk voorstel. Zulke elementen staan op de laatste zinsplaats in het schema. De plaats tussen de twee polen, die door de 'tang' omsloten is, noemen we middenstuk. In zin (2b) staan zowel het onderwerp (jij) als het lijdend voorwerp (zij het de naamwoordelijke constituent zonder z'n nabepaling, dus alleen dat boek) in het middenstuk.
     schema 21.1 is nu met deze gegevens te vervolledigen tot schema 21.2. schema 21.2: De abstracte plaatsen van de eigenlijke zin. 1

eerste zinsplaats 1ste pool middenstuk 2de pool laatste zinsplaats
- Heb jij dat boek gelezen over de revolutie van 1917 ?
Hij zou zich steeds weer verzetten tegen een dergelijk voorstel .

1 Zie toelichting in de tekst. Als de pv zelf concreet eerste zinsdeel is, zoals in zin (2) (het eerste voorbeeld in schema 21.2), dan blijft de abstracte eerste zinsplaats onbezet en is het eerste vakje leeg (zie het liggende streepje).
     De vijf plaatsen die we tot nog toe onderscheiden hebben, noemen we samen de 'eigenlijke zin'. Het is mogelijk dat voor de eerste zinsplaats of achter de laatste zinsplaats nog elementen voorkomen die een lossere band met de zin hebben, dat wil zeggen niet op directe wijze een zinsdeelfunctie in de eigenlijke zin vervullen. Deze elementen staan respectievelijk in de aanloop en de uitloop. Een en ander kan verduidelijkt worden als we de voorbeelden (1) en (3b), hier herhaald als (4a) en (5a), uitbreiden tot (4b) en (5b):

(4a) Z'n broer |heeft| altijd al graag een glas bier |gedronken.|
(4b) Z'n broer, die |heeft| altijd al graag een glas bier |gedronken.|
(5a) Hij |zou| zich steeds weer |verzetten| tegen een dergelijk voorstel.
(5b) Hij |zou| zich steeds weer |verzetten| tegen een dergelijk voorstel, die kerel.

Anders dan in (4a) staat z'n broer in (4b) niet meer op de eerste zinsplaats - die plaats wordt nu bezet door het aanwijzend voornaamwoord die -, maar in de aanloop. In (5b) staat die kerel in de uitloop. De laatste zinsplaats wordt net als in (5a) bezet door het voorzetselvoorwerp tegen een dergelijk voorstel. Analoog aan wat we bij de beide polen doen, noemen we de elementen die op de bedoelde plaatsen staan zelf eveneens aanloop respectievelijk uitloop: we kunnen dus ook zeggen dat z'n broer de aanloop vormt van zin (4b) en die kerel de uitloop van zin (5b). Met deze elementen kan schema 21.2 uitgebreid worden tot schema 21. 3. schema 21.3: De abstracte plaatsen van de eigenlijke zin, uitgebreid met aanloop en uitloop.

aanloop eerste zinsplaats 1ste pool middenstuk 2de pool laatste zinsplaats uitloop
Z'n broer, die heeft altijd al graag een glas bier gedronken . - -
- Hij zou zich steeds weer verzetten tegen een dergelijk voorstel, die kerel .


 
2 schema 21.4, dat we hieronder bij wijze van samenvatting geven, is het abstracte zinsschema waarvan bij de gedetailleerder beschrijving in en verder uitgegaan zal worden, en waarin zowel zinnen met voor-pv als zinnen met achter-pv opgenomen zijn. Het is meteen de basis voor een onderscheid in zinstypes (voorlopig alleen aangeduid als zinstype 1a, 1b en 2). schema 21.4: De abstracte plaatsen van de Nederlandse zin, respectievelijk in zinstype 1a, 1b en 2. 1

aanloop eerste zinsplaats 1ste pool middenstuk 2de pool laatste zinsplaats uitloop
voor-pv (overige ww.-vormen)
voor-pv (overige ww. -vormen)
bindterm alle ww.-vormen

1 Zie toelichting in de tekst. De haakjes bij de tweede pool in zinnen met voor-pv betekenen dat deze pool niet bezet hoeft te zijn. Het vakje van deze plaats kan met andere woorden leeg blijven, net zoals ook de meeste andere abstracte plaatsen niet altijd allemaal tegelijk concreet gevuld hoeven te zijn. Gemakshalve wordt bij de beschrijving zoveel mogelijk uitgegaan van zinnen met twee gerealiseerde polen. Immers, als er concreet geen tweede pool aan te wijzen is, bezetten de elementen in de zin precies dezelfde plaats als wanneer die tweede pool wel aan te wijzen was. Het gearceerde gedeelte duidt aan dat de eerste zinsplaats nooit gerealiseerd is als de voor-pv eerste zinsdeel is (zinstype 1b), en dat bij zinnen met achter-pv (zinstype 2) afgezien van een aantal uitzonderingen (zie ) zowel de eerste zinsplaats als ook de aanloop ontbreekt.
     Om de zaken niet al te zeer te compliceren zijn we er tot nog toe van uitgegaan dat de eerste pool, anders dan de tweede, altijd bezet moet zijn. Wat het zinstype 2 betreft dient hier enig voorbehoud gemaakt te worden. Weliswaar is in verreweg de meeste gevallen de eerste pool gerealiseerd - vandaar dat in schema 21.4'bindterm' niet tussen ronde haakjes geplaatst is -, maar het gekozen uitgangspunt gaat voorbij aan het feit dat in sommige beknopte bijzinnen een bindterm achterwege kan of moet blijven. Vergelijk bijv. de volledige bijzin (6a) met de beknopte bijzin (6b), waarin geen bindterm kan voorkomen:

(6a) (Hij ontkent met klem) |dat| hij zich schuldig |gemaakt heeft| aan fraude.
(6b) (Hij ontkent met klem) | | zich schuldig |gemaakt te hebben| aan fraude.

Drie categorieën van elementen hebben we buiten het zinsschema gelaten: nevenschikkende voegwoorden (waaronder of in zinnen met balansschikking) enerzijds - althans voor zover ze volledige zinnen met elkaar verbinden - en tussenwerpsels en aansprekingen anderzijds. Nevenschikkende voegwoorden kunnen beschouwd worden als elementen die tussen twee zinnen in staan. Elk van die twee zinnen zelf kan dan wat de woordvolgorde betreft in termen van het zinsschema beschreven worden, bijv.:

(7) [Arie |is| al naar huis |gegaan|], maar [Hennie |wil| nog wat op school |blijven.|]

Opmerking

Tussenwerpsels vallen buiten het zinsschema op grond van het feit dat ze als zelfstandige taaluiting te beschouwen zijn (zie ). Aansprekingen hebben een hiermee te vergelijken functie.
 
3 Tot slot van deze paragraaf volgt nog een reeks voorbeelden van concretiseringen van het abstracte zinsschema (zie schema 21.5). Men moet goed voor ogen houden dat eventuele lege plaatsen er in concrete zinnen niet zijn, maar enkel als leeg vakje in het abstracte zinsschema voorkomen. Concrete zinnen zijn niet 'onaf'. De voorbeelden illustreren hoe de woordvolgorde van zeer verscheiden zinnen in termen van één abstract schema beschreven kan worden. Ze zijn gegroepeerd volgens het vormtype. Enige toelichting met betrekking tot samengestelde zinnen is hierbij gewenst. In de laatste voorbeeldzinnen van zinstype 1b bijvoorbeeld staan respectievelijk een als-zin en een betrekkelijke bijzin als geheel op één plaats, namelijk op de laatste zinsplaats. Bij zinstype 2 worden deze afhankelijke zinnen op hun beurt in schema 21.5 uitgezet. De rompzin wordt nu tussen ronde haakjes geplaatst, die aangeven dat die nu niets ter zake doet. Deze aanduiding wordt ook in de rest van dit hoofdstuk gebruikt.
 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina