Indeling naar de functie
 
[ 8·3·3 ]
 
Bekijkt men de functie van bijwoorden, dan kan men een globale indeling maken in 'noemende' bijwoorden, zoals thuis en gisteren - deze noemen respectievelijk een plaats en een tijdstip - en 'verwijzende' bijwoorden, zoals hier en toen - deze verwijzen respectievelijk naar een plaats en een tijdstip. (Zie voor het verschil tussen noemen en verwijzen .) Deze tweede groep bijwoorden kan op eenzelfde manier ingedeeld worden als de voornaamwoorden. Men onderscheidt dan ook:

·   aanwijzende bijwoorden, bijv.:

daar, hier, ginder, ginds;, toen, nu, dan; zo;


     Als indifferente, 'neutrale' variant van daar en hier geldt er ( d'r/ t' r) .

·   onbepaalde bijwoorden, bijv.:

ergens, nergens, overal, elders; ooit, nooit, altijd, nimmer; anders;



·   vragende bijwoorden, bijv.:

waar, vanwaar, waarheen; wanneer; hoe;

Opmerking 1



·   betrekkelijke bijwoorden, bijv.:

waar, vanwaar; toen; hoe.


     Net als betrekkelijke voornaamwoorden kunnen deze bijwoorden een antecedent hebben (ook een ingesloten antecedent, zie voorbeeld (4)):

(1) Het huis waar ik woon is al erg oud.
(2) De dag toen de werkzaamheden stopgezet werden, staat me nog goed voor de geest.
(3) Dat is precies de manier hoe ik het hebben wil.   <informeel>
(4) Waar nu de moestuin is, stond vorig jaar nog een grote pereboom. (= daar waar)


Opmerking 2

Ook de voornaamwoordelijke bijwoorden deelt men verder in zoals hierboven aangegeven. Bij deze groep onderscheidt men behalve de reeds genoemde soorten, nog persoonlijke (voornaamwoordelijke) bijwoorden .
     Eveneens parallel met de voornaamwoorden kunnen de genoemde bijwoorden in de spreektaal als zogenaamd steunadverbium optreden , bijv. in:

(5) Die jongen, daar moet je maar niet teveel op rekenen.
(6) Vorige zomer, toen zijn we naar Frankrijk geweest.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina