Voornaamwoordelijke bijwoorden met een voornaamwoord en een voorzetsel als basis
 
[ 8·7·1·3 ]
 
1 In de meeste gevallen correspondeert een voornaamwoordelijk bijwoord met een voorzetselconstituent bestaande uit een (al dan niet achterop staand) voorzetsel en een voornaamwoord. In een aantal gevallen is er sprake van een voorzetselconstituent met een combinatie van twee voorzetsels. Het teken ⇔ ' in de voorbeelden hieronder geeft de correspondentie tussen voorzetselconstituent en voornaamwoordelijk bijwoord aan (voor de bruikbaarheid in de voorbeeldzinnen van voorzetsel + voornaamwoord in plaats van een voornaamwoordelijk bijwoord zie ).
     Parallel met de indeling van de voornaamwoorden kan men onderscheiden:

·   persoonlijke voornaamwoordelijke bijwoorden: voorzetsel + hem/haar(ze)/het/zeer + voorzetselbijwoord, bijv.:

(1) (Hij heeft een hond gekocht.) Hij is met de hond gaan wandelen. (met hem) ⇔ Hij is ermee gaan wandelen.
(2) (Toen ze bij het water kwamen, ) dook hij meteen het water in. (het in) ⇔ Toen dook hij er meteen in.
(3) De bomen stonden om het huis heen. (om het heen) ⇔ De bomen stonden eromheen.



·   aanwijzende voornaamwoordelijke bijwoorden: voorzetsel + dit/dezehier + voorzetselbijwoord;
     voorzetsel + dat/diedaar + voorzetselbijwoord; bijv.:

(4) Je moet het met deze schop doen. (met dit) ⇔ Je moet het hiermee doen.
(5) (Wat een lawaai!) Ik kan echt niet tegen dat lawaai. (tegen dat) ⇔ Ik kan daar echt niet tegen.
(6) Het is iets tussen blauw en groen in. (tussen dat in) ⇔ Het is iets daartussenin.



·   vragende voornaamwoordelijke bijwoorden: voorzetsel + wat/welk(e)waar + voorzetselbijwoord, bijv.:

(7) Uit wat is dat gemaakt? ⇔ Waaruit is dat gemaakt?



·   betrekkelijke voornaamwoordelijke bijwoorden: voorzetsel + wat/wie/welk(e)waar + voorzetselbijwoord, bijv.:

(8) Hoe heet de stad naar welke hij verbannen is ook weer? ⇔ Hoe heet de stad waarheen hij verbannen is ook weer?



·   onbepaalde voornaamwoordelijke bijwoorden: voorzetsel + (n)iets(n)ergens + voorzetselbijwoord;
     voorzetsel + allesoveral + voorzetselbijwoord; bijv.:

(9) Dat slaat op niets. ⇔ Dat slaat nergens op.
(10) Dat blijkt uit alles. ⇔ Dat blijkt overal uit.


De onbepaalde voornaamwoordelijke bijwoorden worden altijd in twee woorden geschreven (wat samenhangt met hun constituentenstatus ), alle overige behoren in één woord geschreven te worden. Dit moet niet verward worden met de mogelijkheid van alle voornaamwoordelijke bijwoorden om gesplitst in een zin voor te komen .
 
2 De voorzetsels met en tot verschijnen in een voornaamwoordelijk bijwoord respectievelijk in de vorm -mee en -toe. Met naar en van corresponderen in voornaamwoordelijke bijwoorden die een richting aanduiden -heen of -naartoe, respectievelijk -af (-vanaf) (ter aanduiding van een beweging van boven naar beneden, zie voorbeeld (14) en (15)) of -vandaan ('vanwaar' in andere richtingaanduidingen, zie voorbeeld (16)). Voorbeelden zijn:

(11) Nu zit je met het probleem.

⇔ Nu zit je ermee.

(12) Tot wat dat toch allemaal kan leiden.

Waar dat toch allemaal toe kan leiden.

(13) Hij ging naar het Concertgebouw.

⇔ Hij ging erheen/ernaartoe.

(14) Ze sprong van het paard.

⇔ Ze sprong eraf.

(15) Kom van die ladder (af)!

⇔ Kom daaraf!

(16) Ze kwam van het Concertgebouw.

⇔ Ze kwam ervandaan. In andere gevallen zijn de corresponderende voornaamwoordelijke bijwoorden bij naar en van respectievelijk ernaar, ervan, enz. Vergelijk met (13) t/m (16) de volgende zinnen:

(17) Ze luisterde naar de muziek.

⇔ Ze luisterde ernaar.

(18) Het neveneffect van die verandering hadden ze niet voorzien.

⇔ Het neveneffect daarvan hadden ze niet voorzien. Opmerking


 
3 De volgende voorzetsels komen niet in aanmerking voor de vorming van voornaamwoordelijke bijwoorden:

à, aangaande , behoudens, benevens, benoorden, beoosten, betreffende, bewesten, bezijden, bezuiden, blijkens, conform, contra, gedurende, gezien, hangende, ingevolge, inzake, jegens, krachtens, luidens, namens, niettegenstaande, nopens, omstreeks, ondanks, onverminderd, overeenkomstig, per, qua, sedert, sinds, staande, te, tijdens, trots, via, vanwege, volgens, wegens

Het betreft meestal voorzetsels uit de formele taal of uit vaktaal (vergelijk ). In deze gevallen gebruikt men in plaats van een voornaamwoordelijk bijwoord de combinatie 'voorzetsel + voornaamwoord', bijv.:

(19) De regel volgens welke de orde leefde was erg streng.   <formeel>
(20) Het feest tijdens hetwelk hij ziek werd, vond bij zijn vriend plaats.   <formeel>
(21) De vrouw, jegens wie hij een grote haat koesterde, liet hem in de steek.   <formeel>
(22) Inzake dit is er nog een ander punt te bespreken.   <formeel>
(23) Namens wie kom jij?
(24) Ondanks alles vind ik dit een goed boek.

Niet voor iedereen aanvaardbaar zijn voornaamwoordelijke bijwoorden met zonder, bijv. waarzonder enz. Tegen deze vormen hoeft echter geen bezwaar gemaakt te worden.
 
4 Vermelding verdient nog het niet-verwijzende gebruik van voornaamwoordelijke bijwoorden in vaste uitdrukkingen zoals de volgende (de combinatie voorzetsel + voornaamwoord is hier uitgesloten ):

(25) Nu ben je erbij.
(26) We trokken erop uit.
(27) Marie kreeg ervan langs.
(28) Ik trap er niet in, hoor!
(29) De dieven zijn er met de woordenboeken vandoor.


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina