Locatief er
 
[ 8·6·2 ]
 
Locatief er verwijst naar een plaats(aanduiding) in context of situatie. Dit er kan, in vergelijking met zijn aanwijzende tegenhangers hier en daar, beschouwd worden als 'neutrale' verwijzende variant. Deze onderscheiding correspondeert met die tussen persoonlijke, respectievelijk aanwijzende voornaamwoorden, bijv. het tegenover dit/dat . Voorbeelden zijn:

(1) (Woont hij al lang in Ede?) Woont hij er/d' r/daar al lang?
(2) (Ze hebben aan zee een flat.) Ze hebben er/daar een flat.
(3) A: (Was jij al eerder in de Ooijpolder geweest?) B: Ja, ik ben er/hier gisteren nog geweest.

In deze zinnen komt in de context (tussen haakjes) steeds een plaatsaanduiding voor. Anders is dat in:

(4) (Dit jaar heeft de maatschappij 300 nieuwe personeelsleden aangenomen.) Nu werken er 1300 mensen.
(5) A: (Kan ik de hoofdredacteur spreken, alstublieft?) B: (Even kijken.) Nee, die is er vandaag niet.

In (4) verwijst er naar het onderwerp de maatschappij en wordt een plaats geïmpliceerd ('bij de maatschappij'). In (5) verwijst er naar een plaats die omschreven kan worden als 'de plaats waarover wij het (al of niet impliciet) hebben'. Overigens is er zijn in (5) ook op te vatten als 'aanwezig zijn', en te beschouwen als een vaste uitdrukking.
     In elk geval als vaste uitdrukkingen (met als oorspronkelijk locatief op te vatten er) zijn te beschouwen er zijn in de betekenis 'bestaan' en er geweest zijn in de betekenis 'niet meer bestaan, dood zijn', bijv. in:

(6) Er is één oplossing.
(7) Je geld of je bent er geweest!

In (6) is er ook presentatief. Opmerking


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina