|
|
Algemene inleiding
|
[ 30·1 ]
|
1 |
De aspectualiteit van een zin geeft weer hoe we ons de
interne temporele structuur van de situatie voorstellen waarop de zin
betrekking heeft. Dat wil zeggen: aspectualiteit zegt iets over de manier
waarop de situatie in de tijd begrensd is en de manier waarop het verloop,
de interne temporele geleding ervan, begrepen moet
worden. Deze structurering is niet in de situatie zelf aanwezig, maar wordt
er door ons aan toegekend door de keuze van de elementen in de zin die de
betreffende situatie weergeeft. De aspectualiteit van een zin geeft dus aan
hoe het concept dat wij van een bepaalde situatie hebben, gestructureerd is.
Afhankelijk van de vraag of we alleen op de begrenzing van de situatie in
de tijd letten, of ook nog op het verloop van de situatie, kunnen we
verschillende aspectuele indelingen maken.
|
|
2 |
Gaat onze aandacht alleen uit naar de manier waarop de situatie in de tijd
begrensd is, dan kunnen we volstaan met het onderscheid tussen
terminatief en
duratief aspect, ook
wel perfectief en imperfectief aspect genoemd.
Een zin is terminatief als hij een situatie weergeeft die begrensd is in de
tijd, dat wil zeggen als de situatie een inherent eindpunt heeft, dat
bereikt moet worden wil ze zijn wat ze verondersteld wordt te zijn. Een zin
is duratief als hij een situatie weergeeft die niet begrensd is in de tijd,
dat wil zeggen geen inherent eindpunt heeft, kortom als ze voortduurt.
Voorbeelden:
|
(1a)
|
Kaj liep in het Zwarte Woud. (duratief)
|
|
(2a)
|
Kaj reed zijn auto stuk. (terminatief)
|
Zin (1a) is duratief. Het gebeuren dat door de zin wordt
aangeduid heeft geen inherent eindpunt. Kaj kan blijven lopen. De zin zou
dan ook gemakkelijk vervolgd kunnen worden met: en nu loopt hij
daar nog steeds, waarbij er sprake is van een continuering van de
situatie die in (1a) is aangeduid. Zin (2a)
daarentegen is terminatief. De situatie die door de zin wordt aangeduid,
heeft wel een inherent eindpunt, t.w.: het punt waarop de auto uiteindelijk
stuk is. De zin kan dan ook moeilijk vervolgd worden met: en nu
rijdt hij nog steeds zijn auto stuk, waarbij er sprake zou moeten
zijn van een continuering van de in (2a) genoemde situatie.
Zin (2a) kan hooguit vervolgd worden met: en nu rijdt
hij alweer zijn auto stuk, waarbij er sprake is van een herhaling
van dezelfde situatie en er in totaal dus twee afgeronde situaties
beschreven worden.
Ook de werkwoordstijden kunnen de aspectualiteit van een zin in dezen
beïnvloeden (zie
). Vergelijk de zinnen (1a) en (2a), waarin
het imperfectum gebruikt is, met de zinnen (1b) en
(2b), waarin het perfectum gebruikt is.
|
(1b)
|
Kaj heeft in het Zwarte Woud gelopen. (terminatief)
|
|
(2b)
|
Kaj heeft zijn auto stuk gereden. (terminatief)
|
Zin (1b) is in tegenstelling tot (1a)
terminatief. Het eindpunt dat in (1b) gegeven is, kan niet
worden toegeschreven aan de samenstellende delen van de zin die de situatie
aanduiden (deze zijn immers dezelfde als in zin (1a) en de
situatie die erin wordt weergegeven heeft, zoals we hebben laten zien, geen
inherent eindpunt), maar moet worden toegeschreven aan het gebruik van het
perfectum. Het perfectum geeft namelijk aan dat de situatie voltooid is
(zie
) en maakt een zin, onafhankelijk van de vraag of de situatie erin
aangeduid een inherent eindpunt heeft of niet, terminatief. Het gebruik van
het imperfectum, zoals in (1a) en (2a), geeft
juist aan dat de situatie onvoltooid is en wanneer de situatie zelf geen
inherent eindpunt heeft, zoals in (1a), is de zin duratief.
Heeft de situatie zelf echter een inherent eindpunt, zoals in
(2a), dan is de zin ondanks het gebruik van het imperfectum
terminatief.
Het perfectum kan dus terminatief aspect toevoegen aan een zin die een
situatie weergeeft waarin geen eindpunt besloten ligt. Omgekeerd kan het
imperfectum echter geen duratief aspect toevoegen aan een zin die een
situatie weergeeft waarin het eindpunt zelf al besloten ligt.
Naast de werkwoordstijden kunnen ook bepaalde groepsvormende werkwoorden
(zie bijv.
en
) de aspectualiteit van een zin beïnvloeden. Ze kunnen onder andere de
voortgang van de in de zin genoemde situatie aangeven (duratief aspect).
Vergelijk:
|
(3a)
|
Eric schopte tegen de bal. (terminatief)
|
|
(3b)
|
Eric bleef maar tegen de bal schoppen. (duratief)
|
|
|
3 |
Betrekken we naast de begrenzing in de tijd ook nog het verloop van de
situatie erbij, dan kunnen we, afhankelijk van de vraag of een situatie wel
of geen interne temporele geleding heeft, bij de terminatieve zinnen
puntgebeurens (geen verdere geleding) en
eindpuntgebeurens (wel een geleding)
onderscheiden en bij de duratieve zinnen
activiteiten (wel een geleding) en
toestanden (geen geleding).
De volgende zinnen illustreren een en ander: terminatief
|
(4)
|
Petra raakte het schilderij aan. (puntgebeuren)
|
|
(5)
|
Petra at een appel op. (eindpuntgebeuren)
|
duratief
|
(6)
|
Petra wandelde. (activiteit)
|
|
(7)
|
Petra is lang. (toestand)
|
De zinnen (4) en (5) zijn terminatief: het
betreft situaties die een inherent eindpunt hebben. Nadat Petra het
schilderij heeft aangeraakt respectievelijk een appel opgegeten, heeft het
gebeuren zijn eindpunt bereikt en is het daarmee afgerond. Het verschil
tussen (4) en (5) is dat de in
(4) weergegeven situatie geen interne temporele geleding
heeft en die in (5) wel. De situatie in (4)
voltrekt zich ineens. Zodra men er iets van waarneemt, heeft men de
situatie in haar geheel waargenomen. De situatie in (5)
heeft daarentegen wel een interne temporele geleding. Er is sprake van een
zeker verloop, met een beginpunt (de eerste hap van de appel) en een
eindpunt (de laatste hap van de appel die resulteert in de verdwijning
ervan).
De zinnen (6) en (7) zijn duratief: ze hebben
geen inherent eindpunt. Petra kan blijven wandelen en ook aan 'lang zijn'
is geen inherente limiet gesteld. De laatste twee zinnen kunnen voor
onbepaalde tijd gelden. Het verschil tussen (6) en
(7) is dat (6) een interne temporele geleding
heeft en (7) niet. In (6) hebben we te maken
met een situatie die een gestructureerd verloop weergeeft (het zich
gestadig voortbewegen - het wandelen - van Petra). Zin (7)
geeft geen verloop weer. Het betreft een statisch gegeven, in dit geval het
gegeven dat Petra lang is.
De verschillende aspectuele indelingen kunnen we weergeven zoals in
schema 30.1.
schema 30.1: Aspectuele
indeling in vier klassen.
|
geleding |
+ |
- |
begrenzing |
+ |
eindpuntgebeuren |
puntgebeuren |
- |
activiteit |
toestand |
Terminatieve zinnen die geleed zijn, worden soms ook nog wel onderverdeeld
in inchoatieve (of:
ingressieve) zinnen en
resultatieve (of:
egressieve) zinnen.
Inchoatieve zinnen karakteriseren het begin van een situatie, bijv.:
|
(8)
|
Het vuurde laaide (in een paar minuten) op.
|
Het inchoatieve aspect wordt ook vaak met behulp van bepaalde werkwoorden
(zie
en
) aangegeven. Voorbeelden:
|
(9)
|
Kijk, het begint te regenen.
|
|
(10)
|
De matrozen sloegen aan het muiten.
|
Resultatieve zinnen daarentegen karakteriseren juist het eind van een
situatie:
|
(11)
|
Het vuur doofde (in een paar minuten).
|
|
|
4 |
Tot slot moet er nog een verschil gemaakt worden tussen
binnenaspect en buitenaspect.
Binnenaspect betreft de aspectuele informatie die gedragen wordt door de
zin minus de bepalingen van tijd die daarin kunnen voorkomen. De bijdrage
van de bepalingen van tijd aan de aspectualiteit van de zin is namelijk
anders van aard dan de bijdrage van de overige constituenten (zie
).
Het buitenaspect betreft de aspectualiteit van de hele zin inclusief alle
bepalingen. In zin (11) zou het binnenaspect dus de
aspectualiteit van de zin het vuur doofde betreffen en het
buitenaspect de aspectualiteit van de zin het vuur doofde in een
paar minuten. In dit geval is er geen verschil tussen het binnen-
en buitenaspect. Beide hebben terminatief aspect, maar dat hoeft niet
altijd het geval te zijn, getuige (12):
|
(12)
|
Ton tikte urenlang tegen het raam.
|
Het binnenaspect van zin (12), dat wil zeggen het aspect van
de zin zonder de tijdsbepaling urenlang, dus van de zin
Ton tikte tegen het raam, is terminatief. Als Ton één keer
tegen het raam getikt heeft, heeft de situatie haar eindpunt bereikt. Het
betreft hier een puntgebeuren. Toevoeging van de tijdsbepaling
urenlang, maakt echter dat de zin een herhalingslezing krijgt.
Hij moet zo geïnterpreteerd worden dat Ton bij herhaling tegen het raam
tikte. Hierdoor is er niet langer sprake van een inherent eindpunt. Het
buitenaspect van zin (12) is derhalve duratief.
|
|
5 |
Resumerend kunnen we zeggen dat de aspectualiteit van een zin zowel het
aspect omvat dat de werkwoordstijden en de hulpwerkwoorden aan een zin
toevoegen, als het aspect dat onafhankelijk daarvan voortkomt uit de
samenstellende delen van de zin, zoals hierboven geïllustreerd is. Dat
laatste duidt men ook wel aan met de term
Aktionsart.
In dit hoofdstuk beperken we ons tot de bespreking van de aspectualiteit
die compositioneel tot stand komt, dat wil zeggen de aspectuele informatie
die gedragen wordt door de verschillende constituenten van de zin (zie
). Gezien de complexiteit van dit onderwerp en het feit dat op dit
gebied nog veel onderzoek verricht moet worden, kunnen we niet alle
mogelijkheden bespreken waarmee constituenten een bijdrage leveren aan
aspectualiteit. We behandelen daarom alleen de meest elementaire bijdragen
aan de aspectualiteit van de zin en concentreren ons op het binnenaspect.
In
zullen we aandacht besteden aan de verschillende aspectuele klassen die
onderscheiden worden en in
aan de manier waarop aspectualiteit tot uitdrukking wordt gebracht. In
bekijken we apart de rol die bepalingen van tijd hierbij kunnen spelen.
|
|
|
|