|
|
Zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden en hulpwerkwoorden
|
[ 2·2·2 ]
|
1 |
Semantisch kan een zelfstandig werkwoord
gekarakteriseerd worden als een woord dat op zichzelf de betekeniskern van
een werkwoordelijk gezegde vormt; een
hulpwerkwoord is dan een nadere
werkwoordelijke bepaling bij die betekeniskern. In een werkwoordelijk
gezegde als in (1) drukt lezen uit 'waar het om
gaat', kunnen het in staat zijn van de door het onderwerp
aangeduide persoon om te lezen, terwijl heeft aangeeft dat het
kunnen lezen op het moment van spreken 'voorbij' (voltooid) is.
|
(1)
|
Erika heeft het onduidelijke handschrift toch kunnen
lezen.
|
Over het algemeen rekent men de volgende werkwoorden tot de hulpwerkwoorden:
|
·
hebben,
zijn en
zullen
(hulpwerkwoorden van tijd);
·
worden (hulpwerkwoord van het passief);
·
kunnen,
moeten,
(be)hoeven,
mogen,
willen,
zullen;
blijken,
lijken,
schijnen,
heten,
dunken,
voorkomen en
toeschijnen
(hulpwerkwoorden van modaliteit);
·
doen en
laten
(hulpwerkwoorden van causaliteit).
|
In een ruime interpretatie kunnen evenwel ook andere werkwoorden onder de
definitie van 'hulpwerkwoord' vallen, zo bijv. ook
zitten en
blijven in het werkwoordelijk gezegde in (2):
|
(2)
|
Erika had liever willen blijven zitten lezen.
|
In deze zin drukt zitten de houding tijdens het lezen uit,
blijven het voortduren van het zitten lezen,
willen de gerichtheid van de door het onderwerp aangeduide
persoon op het blijven zitten lezen, terwijl had de hele
leessituatie als voltooid verleden voorstelt en bovendien in de
niet-werkelijkheid plaatst.
Een ruime interpretatie van het begrip 'hulpwerkwoord' maakt het mogelijk
allerlei soms heel verschillende werkwoordelijke verbindingen op een
uniforme wijze te beschrijven. In de bedoelde interpretatie hanteren wij in
de ANS waar nodig de term 'groepsvormend
werkwoord'
. De term 'hulpwerkwoord' reserveren we in aansluiting bij andere
grammatica's voor de hierboven genoemde categorieën.
Syntactisch zijn zelfstandig werkwoord en groepsvormend werkwoord (c.q.
hulpwerkwoord) in de meeste (maar niet in alle) gevallen eveneens van
elkaar te onderscheiden, en wel op de volgende wijze:
|
·
in een werkwoordelijk gezegde komt (afgezien van samentrekking) altijd één
en niet meer dan één zelfstandig werkwoord voor;
·
bestaat het werkwoordelijk gezegde uit twee werkwoorden waarvan er één
persoonsvorm is, dan is het werkwoord dat niet als persoonsvorm voorkomt
het zelfstandig werkwoord;
·
bestaat het werkwoordelijk gezegde uit twee of meer werkwoorden waarvan er
één de vorm van een deelwoord heeft, dan is in de regel dat werkwoord het
zelfstandig werkwoord (maar zie de Opmerking verderop);
·
bestaat het werkwoordelijk gezegde uit meer dan twee werkwoorden zonder
dat er een deelwoord in voorkomt, dan is meestal het werkwoord dat (in de
vorm van een infinitief) het meest rechts staat, het zelfstandig werkwoord;
hetzelfde geldt voor werkwoordelijke gezegdes met twee of meer
infinitieven in beknopte bijzinnen.
|
Dit alles is te illustreren met de volgende voorbeelden, waarin het
werkwoord lezen (in verschillende vormen) steeds het
zelfstandige werkwoord is en de overige werkwoorden dus groepsvormende
werkwoorden zijn:
|
(3)
|
Erika leest een artikel.
|
|
(4)
|
Erika gaat een artikel lezen.
|
|
(5)
|
Erika heeft een artikel gelezen.
|
|
(6)
|
Dit artikel is nog door niemand gelezen.
|
|
(7)
|
Dit artikel kan nog door niemand gelezen zijn.
|
|
(8)
|
Erika zou dat artikel graag hebben willen lezen.
|
|
(9)
|
(Ze moest haar bril opzetten) om de kleine lettertjes te kunnen
lezen.
|
In een werkwoordelijk gezegde dat uit meer dan twee werkwoorden
samengesteld is, staat het zelfstandig werkwoord in infinitiefvorm echter
niet altijd het meest rechts
. In die gevallen kan dus alleen op grond van de betekenis worden
uitgemaakt welk werkwoord het zelfstandige werkwoord is. In
(10) is dat (te) verwerken:
|
(10)
|
Ze zullen nog heel wat teleurstellingen te verwerken
krijgen.
|
Opmerking
|
Er zijn werkwoordelijke gezegdes van meer dan twee werkwoorden waarin het
werkwoord dat als deelwoord optreedt niet het zelfstandig werkwoord is,
bijv.:
|
(i)
|
Ze hebben heel wat teleurstellingen te verwerken gekregen.
|
Hierin is het zelfstandig werkwoord (te) verwerken. Het
is net als in (10) afhankelijk van het groepsvormende
werkwoord krijgen, dat hier echter zelf afhankelijk is van
het (groepsvormende) hulpwerkwoord van tijd heeft en
daardoor in dit geval in de vorm van een deelwoord verschijnt. Zie voor
soortgelijke gevallen
, voor andere gevallen
.
|
|
Er dient op gewezen te worden, dat de vraag of een bepaald werkwoord een
zelfstandig werkwoord of een hulpwerkwoord is, afhankelijk is van het
gebruik in een zin. Het gaat dus niet om inherente eigenschappen van de
betrokken werkwoorden. In de praktijk is het wel zo, dat verreweg de meeste
Nederlandse werkwoorden alleen als zelfstandig werkwoord voorkomen. Van de
groep werkwoorden die als groepsvormend werkwoord (c.q. hulpwerkwoord)
gebruikt kunnen worden, kan het merendeel echter óók als zelfstandig
werkwoord fungeren. Zo is in de volgende voorbeelden hetzelfde
(gecursiveerde) werkwoord in de (a) -zin een groepsvormend
werkwoord en in de (b) -zin een zelfstandig werkwoord:
|
(11a)
|
Janneke heeft een nieuwe fiets gekregen.
|
|
(11b)
|
Janneke heeft een nieuwe fiets. (= 'bezit')
|
|
(12a)
|
Hendrik is naar huis gegaan.
|
|
(12b)
|
Hendrik is thuis. (= 'bevindt zich')
|
|
(13a)
|
Erika gaat een artikel lezen.
|
|
(13b)
|
Erika gaat naar het buitenland. (= 'begeeft zich')
|
|
|
2 |
Koppelwerkwoorden komen voor in naamwoordelijke gezegdes.
Semantisch onderscheiden ze zich duidelijk van zelfstandige werkwoorden: ze
vormen niet op zichzelf, maar samen met een naamwoordelijk deel de
betekeniskern van een naamwoordelijk gezegde. Zo is in (14)
wordt koppelwerkwoord en dokter naamwoordelijk
deel:
Ook in een naamwoordelijk gezegde kunnen groepsvormende werkwoorden
(hulpwerkwoorden) voorkomen; die fungeren dan, evenals in het
werkwoordelijk gezegde, als nadere bepaling bij de betekeniskern. In
(15), waar heeft dokter willen worden het
naamwoordelijk gezegde is, drukt dokter worden uit 'waar
het om gaat', willen de gerichtheid van de door het onderwerp
aangeduide persoon op het dokter worden, terwijl heeft onder
andere aangeeft dat deze gerichtheid begonnen is voor het spreekmoment:
|
(15)
|
Frans heeft altijd al dokter willen worden.
|
Syntactisch gedragen koppelwerkwoorden zich in hun verhouding tot de
groepsvormende werkwoorden (hulpwerkwoorden) als zelfstandige werkwoorden
(zie onder 1). Voorbeelden (het koppelwerkwoord is
gecursiveerd) - (14) is hier herhaald als
(16):
|
(16)
|
Frans wordt dokter.
|
|
(17)
|
Frans wil dokter worden.
|
|
(18)
|
Frans is dokter geworden.
|
Uit (15) is al gebleken dat het koppelwerkwoord in een
naamwoordelijk gezegde dat meer dan twee werkwoorden en geen deelwoord
bevat, het meest rechts staat.
Als koppelwerkwoorden kunnen fungeren:
Enkele voorbeelden (de naamwoordelijke gezegdes zijn gecursiveerd):
|
(19)
|
Die meneer is onze nieuwe president-curator.
|
|
(20)
|
We worden allemaal een dagje ouder.
|
|
(21a)
|
Het valt me zwaar dit te moeten zeggen.
(vallen = 'zijn')
|
|
(22)
|
Deze jas gaat kapot aan de kraag. (gaan = 'worden')
|
|
(23)
|
Het oude bootje raakte al gauw lek.
(raken = 'worden')
|
|
(24a)
|
Hij blijft altijd opgewekt.
|
|
(25)
|
Het nieuws bleek nog aan bijna niemand bekend.
|
|
(26)
|
Hij heet Pieter en hij lijkt heel aardig.
|
|
(27a)
|
Hij heet een goed organisator.
|
Meer informatie over de koppelwerkwoorden, met name over de
gebruiksmogelijkheden van de betekenisequivalenten van zijn en
worden, is te vinden onder de behandeling van het
naamwoordelijk gezegde
.
Wat aan het eind van 1 is opgemerkt over zelfstandige
werkwoorden en groepsvormende werkwoorden (hulpwerkwoorden), geldt ook voor
koppelwerkwoorden. Werkwoorden die als koppelwerkwoord gebruikt kunnen
worden, kunnen ook andere functies hebben. Enkele voorbeelden met de
werkwoorden die in de hierboven gegeven voorbeelden als koppelwerkwoord
gebruikt zijn (vergelijk met de (a) -zinnen):
|
(21b)
|
Het gewicht valt met een zware bons op de grond.
(vallen is zelfstandig werkwoord)
|
|
(24b)
|
Hij blijft altijd opgewekt kijken. (blijven is
groepsvormend werkwoord)
|
|
(24c)
|
Hij blijft altijd erg lang. (blijven is
zelfstandig werkwoord)
|
|
(27b)
|
Hij heet een goed organisator te zijn. (heten is
groepsvormend werkwoord)
|
Zie voor blijken enz. ook
.
|
|
|
|