|
|
Weglating van de persoonsvorm en een zinsdeel
|
[ 27·5·2·2·ii·5 ]
|
|
Heel gewoon is weglating van de persoonsvorm en het eerste
zinsdeel. Voorbeelden:
|
(40)
|
Hij wilde wel absoluut vriend zijn maar (-) (-) toch zijn
gevoel voor de betrekkelijkheid niet opgeven.
|
|
(41)
|
Dat is voor jou een vraag en (-) (-) voor mij een weet.
|
|
(42)
|
Morgen koopt vader voor jou een auto en (-) (-) oma voor mij
een horloge.
|
Ook andere zinsdelen kunnen samen met de persoonsvorm weggelaten worden:
|
(43)
|
De een verrast een verre vriend met een kerstgeschenk
en de ander (-) een naaste buur (-).
|
|
(44)
|
Joris ging naar Leuven om te studeren en An (-) (-) om een
vriend te zoeken.
|
|
(45)
|
Nero beklom het podium bij het begin en Adhemar (-) (-) op het
einde.
|
Het weggelaten deel mag echter geen geïmpliceerd zinsdeel zijn bij een
werkwoord dat als werkwoordelijke aanvulling fungeert bij de persoonsvorm
(zie
). De volgende zinnen zijn daarom niet mogelijk:
|
(46a)
|
De een wil de krant lezen, de ander (-) (-) weggooien.
<<uitgesloten>>
|
|
(47a)
|
Hij zag het varken slachten en zij (-) (-) roosteren.
<<uitgesloten>>
|
Het zinsdeel in kwestie moet in deze gevallen herhaald worden:
|
(46b)
|
De een wil de krant lezen, de ander (-) de krant weggooien.
|
|
(47b)
|
Hij zag het varken slachten en zij (-) het varken roosteren.
|
Soms levert samentrekking een resultaat op dat in principe voor twee
interpretaties vatbaar is. Zo kan men zich van een zin als
(48) afvragen, of deze herleid moet worden tot
(49) of tot (50):
|
(48)
|
Jozef vindt Martin schuldig en Frans onschuldig.
|
|
(49)
|
Jozef vindt Martin schuldig en Jozef vindt Frans onschuldig.
|
|
(50)
|
Jozef vindt Martin schuldig en Frans vindt Martin onschuldig.
|
De normale interpretatie van (48) is (49). Er
is namelijk een sterke tendens de persoonsvorm en de daaropvolgende
naamwoordelijke constituent (vindt Martin) niet weg te
laten als daardoor de voorafgaande naamwoordelijke constituent (in
(50) Frans) resteert (zoals in
(48)). Andere voorbeelden:
|
(51)
|
De schoenlapper haalde de kruidenier over om 200 gulden te geven en de
bakker om 330 gulden te geven.
|
|
(52)
|
Olivier vroeg Tom water te halen en Joost zich te scheren.
|
|
(53)
|
Mijn zus stuurde Karel een brief en Karlien een pakje.
|
Van al deze zinnen is de interpretatie die duidelijk het meest voor de hand
ligt, eveneens die waarbij het eerste zinsdeel met de
persoonsvorm is weggelaten. (In concreto: in (51) haalde de
schoenlapper de kruidenier en de bakker over, in (52) vroeg
Olivier zowel Tom als Joost iets, en in (53) stuurde mijn
zus Karel en Karlien allebei iets.) De verklaring hiervoor hangt samen met
de informatieve geleding van een zin (zie
). Enerzijds vertegenwoordigt het weggelaten deel oude informatie; de
meest gewone plaats daarvoor is de meest linkse. Anderzijds bevatten de
restanten nieuwe informatie; die wordt zo ver mogelijk naar rechts
geplaatst. Zin (48) in de interpretatie (50)
zou een inbreuk vormen op deze tendens: nieuwe informatie
(Frans) zou dan voorafgaan aan (links staan van) oude
informatie (vindt Martin).
Weglating van de naamwoordelijke constituent die op de persoonsvorm volgt
is echter niet onmogelijk, maar vereist wel een sterk contrastief accent.
De zin:
|
(54)
|
Máx gaf Mieke een stuiver en Dírk (-) (-) een dubbeltje.
|
is bijvoorbeeld mogelijk als antwoord op de vraag:
|
(55)
|
Wie gaf Mieke een stuiver en wie gaf Mieke een dubbeltje?
|
(Onafhankelijk van de samentrekking heeft (54) evenals
(55) nog twee lezingen: Mieke kan onderwerp en
meewerkend voorwerp zijn.)
Weglating van de tweede naamwoordelijke constituent is ook mogelijk als
dubbelzinnigheid (zoals bij de twee interpretaties van (48))
uitgesloten is, bijv.:
|
(56)
|
Riemer schrijft gedichten in de badkamer en Glenn in de keuken.
|
De enig mogelijke interpretatie is hier 'Riemer schrijft gedichten in de
badkamer en Glenn doet dat in de keuken'. De nevenschikking kan niet
betekenen 'Riemer schrijft gedichten in de badkamer en schrijft aan Glenn
in de keuken', omdat in dat geval de persoonsvorm niet voor weglating in
aanmerking komt: het werkwoord schrijven is in de eerste zin
overgankelijk en in de tweede zin onovergankelijk (verschillende
grammaticale functie: zie
, [1][c] en vergelijk
, voorbeeld (1)).
Een uitzondering van andere aard vinden we in de zin:
|
(57a)
|
Max gaf me een stuiver en Dirk een dubbeltje.
|
waarvan de enig juiste interpretatie is:
|
(57b)
|
Max gaf me een stuiver en Dirk gaf me een dubbeltje.
|
De tendens waarvan hierboven sprake is, geldt dus niet voor
onbeklemtoonde voornaamwoorden. De restanten van het tweede
lid, Dirk en een dubbeltje, moeten namelijk
gekoppeld worden aan parallelle delen in het eerste lid die nieuwe
informatie brengen; als dat voornaamwoorden zijn, moeten die altijd de
klemtoon hebben (contrastaccent). (In concreto: in de interpretatie dat Max
aan de spreker een stuiver en aan Dirk een dubbeltje gaf, zou in
(57a) me door mij vervangen moeten
worden.)
|
|
|
|