|
|
Weglating van het hele gezegde
|
[ 27·5·2·2·ii·4 ]
|
|
In overeenstemming met de in
, [4] gegeven algemene regel dat er voorwaarts alleen
(combinaties van) zinsdelen kunnen worden samengetrokken - afgezien van de
persoonsvorm - moeten gemeenschappelijke werkwoordelijke gezegdes die uit
meer dan alleen een persoonsvorm bestaan, in hun geheel worden
samengetrokken. Vergelijk:
|
(24a)
|
Wij zullen jullie niet kunnen helpen, maar jullie (-)
ons ook niet (-) (-).
|
|
(24b)
|
Wij zullen jullie niet kunnen helpen, maar jullie
zullen ons ook niet (-) (-).
<<uitgesloten>>
|
|
(24c)
|
Wij zullen jullie niet kunnen helpen, maar jullie
zullen ons ook niet kunnen (-).
<<uitgesloten>>
|
Andere voorbeelden:
|
(25)
|
Hij hoorde de rietstengels ruisen en zij (-) de zee
(-).
|
|
(26)
|
In Sneek zijn de inleidingen gehouden en in Langweer
(-) de discussies (-).
|
|
(27)
|
Wie wil Janus uitnodigen en wie (-) Marie (-)?
|
|
(28)
|
François liet zijn vrouw de kelder schoonmaken en
Bernard (-) zijn dochter de zolder (-).
|
|
(29)
|
Hij zal een gedicht proberen te schrijven en zij (-)
een roman (-) (-).
|
|
(30)
|
Berta wil strips gaan lezen en haar zusje (-)
religieuze publikaties (-) (-).
|
Gezegdes met slechts ten dele gemeenschappelijke werkwoordelijke
aanvullingen kunnen niet worden samengetrokken:
|
(31)
|
Lut heeft zitten lezen en Walter (-) (-) drinken.
<<uitgesloten>>
|
Bij naamwoordelijke gezegdes kan het hele gezegde worden weggelaten, maar
ook alleen het (hele) werkwoordelijke deel. Het laatste komt bijv. voor in:
|
(32)
|
Ik was gisteren ziek en jij (-) eergisteren afwezig.
|
|
(33)
|
Hun zoon is trambestuurder geworden en hun dochter (-)
hoogleraar (-).
|
Het naamwoordelijk gezegde wordt in zijn geheel weggelaten in bijv.:
|
(34)
|
Ik was gisteren ziek en jij (-) eergisteren (-).
|
|
(35)
|
Hun zoon is trambestuurder geworden en hun dochter (-) ook (-)
(-).
|
Bij weglating van het naamwoordelijk deel wordt ook het hele werkwoordelijk
deel weggelaten, bijv.:
|
(36)
|
Ik ben gisteren ziek geweest en jij (-) eergisteren
(-) (-).
|
|
(37)
|
Het zwembad zal vandaag al om 4 uur gesloten zijn en
(-) morgen om 3 uur (-) (-).
|
Het feit dat gemeenschappelijke persoonsvormen altijd samengetrokken kunnen
worden, maakt samentrekkingen als de volgende mogelijk, waarin van de
gezegdes alles resteert wat geen persoonsvorm is:
|
(38)
|
Moeder is gaan zitten en vader (-) blijven staan.
|
|
(39)
|
Jan had zakenman moeten worden en Piet (-) ambtenaar moeten
blijven.
|
|
|
|
|