Algemene regels voor samentrekking op zinsniveau bij nevenschikkingen
 
[ 27·5·1 ]
 

[1]  De gemeenschappelijke delen moeten in het algemeen identiek zijn naar vorm ([a]), betekenis ([b]) en grammaticale functie ([c]).

[a]  In de volgende zinnen hebben de gecursiveerde delen niet dezelfde vorm en daardoor is samentrekking onmogelijk:

(1) Dat heeft hij nooit gedaan en dat zal hij ook nooit doen.
(2) Hij leende een vliegtuig waarmee hij het luchtruim koos en waarvan hij de brokken op een weiland achterliet.

Een belangrijke uitzondering op de regel dat de samen te trekken delen naar de vorm gelijk moeten zijn, is dat persoonsvormen ook samengetrokken kunnen worden als ze alleen in getal en/of persoon verschillen. Hetzelfde geldt voor substantieven met verschillend getal in gevallen als (5) (zie daarvoor verder , [a]). Voorbeelden:

(3) Jullie komen dus meteen en ik (-) morgen pas.
(4) Theo is vaak weg, maar ik (-) heel zelden (-).
(5) Jan heeft vier nieuwe boeken en ik (-) één (-).



[b]  Als de gemeenschappelijke delen een verschillende betekenis hebben, levert samentrekking - die dan wel eens schertsenderwijze wordt toegepast - ongrammaticale zinnen als de volgende op:

(6) Hier zet men koffie en over de Leie.   <<uitgesloten>>
(7) Hij bracht zijn meisje naar huis en de nacht verder in zoete dromen door.   <<uitgesloten>>
(8) De dominee nam zijn hoed en afscheid van de gasten.   <<uitgesloten>>
(9) De kindermeid hield de jongste op haar arm en een oogje op de anderen.   <<uitgesloten>>

Als de gemeenschappelijke delen wel dezelfde betekenis hebben, maar het resultaat van samentrekking is niet in overeenstemming met de betekenisstructuur van de niet samengetrokken taaluiting, dan is samentrekking ook ongeoorloofd. Vergelijken we de zinnen (10) en (11):

(10) Vader zal zeggen dat Bert de rozen moet snoeien of dat Bert de tulpen moet planten.
(11) Vader zal zeggen dat Bert de rozen moet snoeien of de tulpen planten.

Volgens zin (10) kan vader twee dingen zeggen, namelijk: " Bert moet de rozen snoeien" of "Bert moet de tulpen planten". Volgens zin (11) zegt vader één ding, namelijk: " Bert moet de rozen snoeien of de tulpen planten". Dit verschil in structuur en betekenis maakt samentrekking van (10) tot (11) onmogelijk.

[c]  Ook elementen die naar vorm en betekenis identiek zijn, maar een verschillende grammaticale functie vervullen, mogen niet samengetrokken worden. Voorbeelden als (12a), (13), (14) en (15a), waar het weggelaten element in het tweede lid een andere zinsdeelfunctie heeft dan in het eerste, moeten daarom als tegen de regels beschouwd worden, al komen dergelijke zinnen in het taalgebruik nogal eens voor (hetzelfde geldt voor de voorbeelden (16) t/m (18):

(12a) Een harde bal van de Braziliaan stompte de keeper het veld in, maar (-) kwam op het hoofd van een andere tegenstander terecht.   <<uitgesloten>>
(13) Het woord vooraf leest hij niet en (-) interesseert hem ook niet.   <<uitgesloten>>
(14) Ik heb hem laten komen en (-) een berisping gegeven.   <<uitgesloten>>
(15a) Die man wou ik een boek verkopen maar (-) kon niet betalen.   <<uitgesloten>>

Herhaling van de gemeenschappelijke delen kan hier vermeden worden door het gebruik van voornaamwoorden, bijv.:

(12b) Een harde bal van de Braziliaan stompte de keeper het veld in, maar hij kwam op het hoofd van een andere tegenstander terecht.
(15b) Die man wou ik een boek verkopen, maar hij kon niet betalen.

In de volgende zinnen is samentrekking ongeoorloofd omdat het werkwoord zijn in het eerste lid als koppelwerkwoord en in het tweede lid respectievelijk als zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord gebruikt wordt:

(16) Goddank dat wij matrozen (-) en zelden maar aan wal zijn.   <<uitgesloten>>
(17) Hij is erg moe, maar (-) nog niet naar bed gegaan.   <<uitgesloten>>

Een geval waarin zijn in beide leden hulpwerkwoord is, maar in het eerste lid in een passief, in het tweede in een actief perfectum gebruikt wordt, is het volgende:

(18) De nieuwe functionaris is per 1 november benoemd en de oude (-) op 18 oktober vertrokken.   <<uitgesloten>>

Als het ene lid een actieve, het andere een passieve zin is, kan een gemeenschappelijk onderwerp wel worden samengetrokken. Voorbeelden:

(19) Bruno vertrok om 4 uur en (-) werd om 4.15 uur overvallen.
(20) Dit is het verhaal van Jona, die door God gezonden werd om de stad Niniveh tot bekering op te roepen, maar (-) zich daaraan trachtte te onttrekken door de vlucht over zee.




[2]  In nevenschikkingen met reeksvormers is voorwaartse samentrekking veelal verplicht of heeft die althans de voorkeur. Daarbij kan of moet het eerste element van de reeksvormer achter de gemeenschappelijke delen in het eerste lid geplaatst worden.
     Dit is in het algemeen behandeld in , [4][c] (vergelijk , [4]) en voor wat de afzonderlijke reeksvormers betreft in de subparagrafen , , , , en . We volstaan hier met een tweetal voorbeelden:

(21) Frits wil en voor Mieke de rozen snoeien en (-) voor Jolien de tulpen planten.
(22) Hij zei dat ik ofwel huursubsidie kon krijgen ofwel (-) voor een goedkope woning in aanmerking kon komen.



[3]  Wat de plaats van het weg te laten deel betreft, heeft de achterwaartse samentrekking beperkingen die de voorwaartse niet heeft.

[a]  Bij achterwaartse samentrekking moet het weg te laten deel onmiddellijk voorafgaan aan het voegwoord of het tweede (derde enz.) element van de reeksvormer. Worden er meerdere delen weggelaten, dan moeten die allemaal op elkaar aansluiten en mag er achter de weggelaten reeks geen enkel ander woord van het eerste lid staan.
     Voorbeelden:

(23) Dat hok moet (-) (-) en die schuur mag je afbreken.
(24a) Het gewest Noord heeft Boomsma (-) (-) en het gewest Zuid-Oost heeft Smeets tot afgevaardigde gekozen.

maar niet:

(24b) Het gewest Noord (-) Boomsma (-) (-) en het gewest Zuid-Oost heeft Smeets tot afgevaardigde gekozen.   <<uitgesloten>>
(25) Dat hok moet (-) herstellen en die schuur mag je afbreken.   <<uitgesloten>>



[b]  Bij voorwaartse samentrekking kan de weggelaten reeks wel onderbroken worden en hoeft die ook niet aan te sluiten bij het verbindende element:

(24c) Het gewest Noord heeft Boomsma tot afgevaardigde gekozen en het gewest Zuid-Oost (-) Smeets (-) (-).




[4]  Ook ten aanzien van de aard van de weggelaten delen verschillen voorwaartse en achterwaartse samentrekking.

[a]  Bij achterwaartse samentrekking kunnen stukken van zinsdelen (zie (26a) en (27)), zinsdelen (zie (28a)) en combinaties daarvan (zie (29)) weggelaten worden.
     Voorbeelden:

(26a) Hij gaat naar West- en zij gaat naar Oost-Afrika.
(27) Hij geeft haar drie (-) en zij geeft hem twee platen.
(28a) Hij geeft haar (-) (-) en zij geeft hem drie platen.
(29) Hij geeft (-) (-) (-) en zij leent mij een plaat.



[b]  Bij voorwaartse samentrekking kunnen in het algemeen alleen zinsdelen of combinaties daarvan weggelaten worden. Hiervoor gelden de specifieke regels en uitzonderingen die hierna behandeld worden. Een algemene uitzondering is de persoonsvorm, die ook weggelaten kan worden als hij met een werkwoordelijke aanvulling (dus als stuk van een zinsdeel) voorkomt.
     Voorwaartse samentrekking vinden we dus bijv. wel in:

(28b) Hij geeft haar drie platen en zij (-) hem (-).

(twee zinsdelen)

(30a) Jan heeft gewonnen, maar Piet (-) niet (-).

(zinsdeel)

(31) Jan heeft gewonnen, maar Piet (-) verloren.

(stuk van een zinsdeel: persoonsvorm)

(32) Jan heeft gewonnen en (-) is daar erg blij om.

(zinsdeel)

(33) Hij gaat vandaag naar West-Afrika en zij (-) morgen (-).

(twee zinsdelen)

(34) Karel heeft een foto van zijn vader genomen en Peter (-) (-) van zijn moeder (-).

(twee zinsdelen)Voorwaartse samentrekking is echter niet (goed) mogelijk in de volgende zinnen, waar stukken van zinsdelen (afgezien van de persoonsvorm) weggelaten zijn:

(26b) Hij gaat naar West-Afrika en zij gaat naar Oost-.   <<uitgesloten>>
(30b) Jan heeft gewonnen, maar Piet heeft niet (-).   <<uitgesloten>>
(35) Karel heeft een foto van zijn vader verloren en Peter (-) (-) van zijn moeder (-).   <<twijfelachtig>>

Het verschil tussen (34) en (35) is, dat in (34) een foto en van zijn vader afzonderlijke zinsdelen zijn, terwijl in (35) een foto van zijn vader één zinsdeel is. In (34) kan een foto dus (als zinsdeel) worden weggelaten, in (35) (als stuk van een zinsdeel) niet. Het gaat hier echter om een minder duidelijk geval dan in (26b) en (30b).


 
vorige pagina De voor dit onderdeel gebruikte literatuur volgende pagina