|
|
Het links-rechts-principe
|
[ 21·1·2·1 ]
|
1 |
Bij de beschrijving van de woordvolgorde in de zin gaan we van de volgende
twee punten uit:
|
·
wie een zin zegt of schrijft, wil een bepaalde hoeveelheid informatie aan
zijn toehoorder(s) of lezer(s) meedelen;
·
zinnen komen gewoonlijk niet geïsoleerd voor, maar maken deel uit van een
gesproken of geschreven context en/of worden geuit in een bepaalde
situatie.
|
Voorbeelden van aansluiting bij een voorafgaande zin (context) en bij een
buitentalige situatie zijn respectievelijk te vinden in (1)
en (2):
|
(1)
|
Gisteren ben ik naar Arnhem geweest. Daar kwam ik Annemieke tegen. Ze had
een viool gekocht. Die wou ze aan Wilma geven.
|
|
(2a)
|
(In een museum zijn pas enkele schilderijen gestolen. Tijdens een
rondleiding zegt de gids terwijl hij een bepaalde plaats aanwijst: )
|
Hier hing tot voor kort dat beroemde schilderij van Gauguin.In
(1) sluit de tweede zin aan bij de eerste, de derde bij de
tweede en de laatste bij die derde zin. Daarop wijst het gebruik
respectievelijk van de verwijzende woorden
daar
ze
die
. In de in (2a) geschetste situatie is het voor de
toehoorders volkomen duidelijk welke plaats de gids bedoelt omdat deze
ernaar wijst.
De situatie wordt hier in ruime zin opgevat. Een zin kan immers ook, los
van een direct aanwijsbare situatie, geplaatst worden tegen een
gemeenschappelijk referentiekader van spreker en hoorder. In de volgende
zin, de beginzin van een nieuwsbericht bijvoorbeeld, is het, gegeven een
bepaalde staatsvorm op een bepaald tijdstip, voor een hoorder duidelijk wie
met de koning en de koningin bedoeld worden, ook al zijn
die in de context nog niet genoemd.
|
(3)
|
De koning en de koningin hebben vanmorgen de Gentse Floraliën bezocht.
|
Ook in (1) en (2a) doet de spreker gedeeltelijk
een beroep op de achtergrondkennis van diegene tot wie hij zich richt. In
(1) gaat de ik-figuur ervan uit dat de hoorder Annemieke en
Wilma kent en in (2a) veronderstelt de gids dat de aanwezigen
weten dat er onder meer een beroemd schilderij van Gauguin gestolen is.
|
|
2 |
De informatie die iemand in een zin wil meedelen is op een bepaalde manier
gestructureerd. We spreken hier van de informatieve
geleding van de zin. De volgorde van de elementen in een zin hangt in
hoge mate met de informatieve geleding van die zin samen.
Hieronder zetten we in grote lijnen uiteen wat we onder informatieve
geleding, die zowel bij het opbouwen als bij het interpreteren (begrijpen)
van zinnen een grote rol speelt, verstaan.
In de meeste gevallen kan de hoeveelheid informatie die een zin bevat,
grofweg in tweeën verdeeld worden: enerzijds een hoeveelheid informatie die
door de spreker of de schrijver als relatief belangrijk voorgesteld wordt
en anderzijds een hoeveelheid informatie die als relatief minder belangrijk
(maar daarom nog niet per se als onbelangrijk) voorgesteld wordt. Hierbij
doen zich verschillende mogelijkheden voor.
Iets kan informatief belangrijk zijn omdat het een nieuw gegeven toevoegt
aan wat daarvoor al gezegd is. Het betreft hier zinnen in een context. In
(1) deelt de spreker eerst mee dat hij (op een bepaald
tijdstip) naar Arnhem geweest is. In aansluiting daarop zegt hij over die
plaats dat hij er Annemieke ontmoet heeft, daarna dat deze een viool
gekocht heeft en ten slotte hierover weer dat Annemieke ze aan Wilma wou
geven. Het informatief belangrijkste gedeelte van de zin is hier telkens
iets wat nog niet eerder genoemd is, en staat dan tegenover iets anders,
dat aansluit bij de context en op die manier als relatief minder belangrijk
opgevat kan worden.
Wat de naamwoordelijke constituenten in de zin betreft dient opgemerkt te
worden dat 'nieuw' hier niet gelijk te stellen is met 'niet bekend' (in de
zin van nog niet identificeerbaar voor de hoorder; vergelijk
). In die betekenis zou in (1) alleen een
viool nieuw zijn. Dat element staat in de derde zin tegenover het
'oude' (bekende), bovendien bij de context aansluitende, element
ze. Alleen in zo'n geval bestaat er dus een samenhang tussen
de tegenstelling minder belangrijk/belangrijk enerzijds en de
tegenstellingen al genoemd/nog niet genoemd en bekend/niet-bekend
anderzijds. (Dit onderscheid wordt dan bovendien formeel gekenmerkt door
het gebruik van respectievelijk een bepaalde en een onbepaalde constituent;
zie onder meer
en
.) Dat die samenhang niet altijd aanwezig is, blijkt onder meer uit het
feit dat reeds vermelde elementen in een volgende zin toch weer informatief
belangrijk kunnen zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval als we de laatste zin
van (1) vervangen door (4):
|
(4)
|
Die wou ze aan mij geven.
|
In de gegeven context is er weliswaar al twee keer sprake geweest van de
ik-persoon waar het persoonlijk voornaamwoord mij naar
verwijst, maar dat neemt niet weg dat die persoon tot het informatief
belangrijkste gedeelte van de mededeling in (4) behoort.
Een bijzondere klasse wat de informatieve waarde betreft vormen de
zogenaamde nieuwszinnen, dat zijn zinnen
die in hun totaliteit een feit of een gebeuren meedelen dat nog niet aan de
orde geweest is, waar nog helemaal niet over gesproken is. Zulke zinnen
komen typisch voor aan het begin (zij het niet steeds aan het absolute
begin) van een gesprek of een uiteenzetting of een tekst. Voorbeelden van
nieuwszinnen zijn de beginzin van (1), de situatiegebonden
zin (2), zin (3), evenals een openingszin van
een krantebericht zoals:
|
(5a)
|
Een 35-jarige inwoner van Lobith heeft zijn buurvrouw met een pistool om
het leven gebracht.
|
Het zal duidelijk zijn dat in dergelijke zinnen helemaal niets voorkomt dat
al 'genoemd' is. Zinnen als deze zijn in hun geheel informatief belangrijk
doordat alles 'nieuw' is. Zo heeft (5a) een heel grote
nieuwswaarde aangezien hier een totaal onbekend feit geïntroduceerd wordt,
waarbij noch de dader noch het slachtoffer beschouwd kunnen worden als
bekend aan de doorsnee-lezer. Toch heeft de taalgebruiker ook hier de
mogelijkheid om in zijn communicatie met anderen aan te geven welk gedeelte
van zijn mededeling hij het belangrijkste vindt. Vergelijk bijvoorbeeld
(2a) met (2b) en (5a) met
(5b):
|
(2b)
|
Dat beroemde schilderij van Gauguin hing tot voor kort hier.
|
|
(5b)
|
Een 35-jarige inwoner van Lobith heeft met een pistool zijn buurvrouw om
het leven gebracht.
|
In de geschetste situatie gaat de spreker met de woordvolgorde van zin
(2a) uit van de plaats die hij aanwijst. Het schilderij dat
daar hing stelt hij voor als het informatief belangrijkste element van de
mededeling. Met de woordvolgorde van (2b) daarentegen wordt
het schilderij als uitgangspunt genomen, waaraan de plaats waar het hing nu
als informatief belangrijkste element toegevoegd wordt. Met de volgorde van
(5a) (en met een accent op leven; voor de
accentuering van zinnen zie men onder punt 3) wordt de misdaad
als geheel als het belangrijkste element van de meegedeelde informatie
voorgesteld en niet zozeer de dader of het slachtoffer of het wapen. In
(5b) gaat het slachtoffer door de gekozen woordvolgorde
(waarbij buurvrouw een accent krijgt in plaats van
leven) wel tot het informatief belangrijkste gedeelte van de
zin behoren.
De informatieve geleding in de verschillende tot nog toe besproken gevallen,
meer bepaald de verhouding tussen wat daarin informatief minder belangrijk
en wat informatief van meer belang is, kan als volgt op één noemer gebracht
worden. Informatief minder belangrijke elementen zijn op te vatten als dat
gedeelte van een zin dat de spreker of schrijver als uitgangspunt voorstelt
(eventueel introduceert). Over dat uitgangspunt deelt de rest van de zin
iets relevants mee. Het informatief belangrijkste element in de zin is dan
datgene wat de spreker of schrijver als de essentie beschouwt van wat hij
over het uitgangspunt wil meedelen, eraan wil toevoegen. We kunnen dit de
informatieve kern van een zin noemen.
Bij dit alles dient er met nadruk op gewezen te worden dat met 'element',
'gedeelte' of 'kern' telkens een variabele grootheid bedoeld wordt: het
gaat niet om de informatieve belangrijkheid van een bepaald woord in de zin,
maar die van een zinsdeel - dat natuurlijk wel toevallig uit één enkel
woord kan bestaan - of een combinatie van zinsdelen (zie ook verderop bij
3).
De tweedeling die in de informatie aangebracht kan worden, wordt vaak
aangeduid met de termen 'topic'respectievelijk
'thema'voor het relatief minder belangrijke, het
uitgangspunt, versus 'comment'respectievelijk
'rhema'voor het relatief belangrijkste gedeelte van een
zin. In aansluiting bij het paar 'thema-rhema' spreekt men wel van het
'thematisch principe'in de informatiestructuur.
Er doen zich gevallen voor waarbij er niet of nauwelijks sprake kan zijn
van een tweedeling in de informatie zoals hierboven bedoeld. Zie de
volgende voorbeelden uit gesprekssituaties:
|
(6)
|
(Heb je het al gehoord?) Onze directeur is overleden.
|
|
(7)
|
(Iemand is tot de constatering gekomen dat zijn fiets weg is en zegt
geschrokken tegen een collega die net voorbijkomt: ) Mijn fiets is gestolen!
|
Onder de aanname dat zin (6) gezegd wordt in een situatie
waarin er helemaal nog niet over de directeur gesproken is, en dat met deze
zin het plotselinge overlijden van de directeur meegedeeld wordt, hebben we
te maken met een nieuwszin. De zin moet dan worden uitgesproken met het
accent op directeur. Zin (7), met het accent op
fiets, is eveneens een nieuwszin. Zulke nieuwszinnen zijn als
één informatief belangrijk geheel te beschouwen. Vergelijk met de zinnen
(6) en (7) respectievelijk:
|
(8)
|
(Nee, uw afspraak met meneer Pieters kan niet doorgaan, want) onze
directeur is overleden.
|
|
(9)
|
(Ik kan vanavond moeilijk op de fiets komen, want) mijn fiets is gestolen.
|
Als we aannemen dat met meneer Pieters en onze
directeur in (8) dezelfde persoon bedoeld wordt,
dan is de tweede nevengeschikte zin geen nieuwszin. Ook in
(9) gaat het niet om een nieuwszin. Het accent ligt in deze
voorbeelden respectievelijk op overleden en
gestolen. Anders dan bij de zinnen (6) en
(7) is hier wel degelijk sprake van een tweedeling in de
informatie: het onderwerp vormt telkens het uitgangspunt, het gezegde is de
informatieve kern.
Het verband tussen de woordvolgorde en de informatieve geleding van een zin
kan nu als volgt uitgedrukt worden: in een groot aantal zinnen
komen de informatief minder belangrijke elementen eerder dan de elementen
met een grotere informatieve waarde. Er is dus als het ware een
opgaande lijn in de zin: wat informatief belangrijker is, heeft de neiging
meer achteraan in de zin te komen. Als de zin geschreven of gedrukt wordt,
staat het minder belangrijke vóór, dus links van datgene wat informatief
een grotere waarde heeft. Daarom noemen we dit verschijnsel het
links-rechts-principe.
|
|
3 |
In
gesproken taal
geeft de spreker door middel van zinsaccenten aan welk gedeelte of welke
gedeelten van een zin informatief belangrijk zijn op een bepaald punt van
een gesprek of een uiteenzetting. Een zinsaccent is
dus te omschrijven als een accent dat meehelpt de structurering van de
informatie in een zin aan te geven. (Zinsaccent wordt hier onderscheiden
van woordaccent en groepsaccent,
die respectievelijk aangeven waar het accent ligt in een woord dat uit meer
dan één lettergreep bestaat en in een constituent die uit meer dan één
woord bestaat.) Een zin kan één of meer zinsaccenten hebben. Het is dus
niet zo dat alleen het allerbelangrijkste element een accent krijgt. Zijn
er meer zinsaccenten, dan is niet zonder meer uit te maken of het ene
accent zwaarder is dan het andere, al zal men vaak geneigd zijn het laatste
zinsaccent als het zwaarste en dus het voornaamste te beschouwen. Het
aantal zinsaccenten dat een zin krijgt, hangt af van de informatieve
bedoeling en van de grammaticale structuur van de zin. Ter illustratie van
verschillende mogelijke accentverdelingen herhalen we hier enkele van de
hierboven besproken zinnen - de vierkante haakjes geven hier en waar nodig
ook verderop in deze subparagraaf telkens (de) informatief belangrijke
delen van de zin aan):
|
(3)
|
[De koning en de koningín] hebben [vanmórgen] [de Gentse Floráliën bezocht.
] (= nieuwszin)
|
|
(4)
|
Die wou ze [aan míj geven.]
|
|
(6)
|
[Onze directéur is overleden.] (= nieuwszin)
|
|
(8)
|
Onze directeur [is overléden.]
|
Uit deze voorbeelden moge duidelijk blijken dat een zinsaccent niet de
belangrijkheid aangeeft van een bepaald woord of een deel van een woord,
maar dat het betrekking heeft op een bepaald gedeelte van de zin: een
zinsdeel of een groep van zinsdelen. Zo kan van nieuwszinnen als
(6) en (7) uiteraard niet beweerd worden dat
alleen het onderwerp en niet het werkwoordelijk gezegde informatief
belangrijk is.
We kunnen nu stellen dat in zinnen met een strikte ordening van de
elementen overeenkomstig het hierboven geformuleerde links-rechts-principe,
het laatste zinsaccent op het element met het grootste informatieve belang
ligt.
Soms onderscheidt men ook nog een contrastief accent (of:
contrastaccent). Het gaat hier evenzeer om een
zinsaccent. Of een bepaald (zins)accent als contrastief opgevat moet worden,
is afhankelijk van de vraag of we al dan niet met een contrastieve context
te maken hebben. Een contrastief accent is dus niet als een principieel
ander soort accent te beschouwen.
|
|
4 |
Het links-rechts-principe is met name van groot belang voor de vraag of een
bepaald element voor of na de persoonsvorm, anders gezegd op de eerste
zinsplaats of in het middenstuk terechtkomt en verder voor de onderlinge
volgorde van de elementen in het middenstuk van de zin. Vergelijk
bijvoorbeeld de zinnen (10) en (11), die in
een verschillende volgorde precies dezelfde elementen bevatten. Het
belangrijkste element is voorzien van een zinsaccent.
|
(10)
|
Morgen komt ['Erwin].
|
|
(11)
|
Erwin komt [mórgen].
|
Zin (10), met een zinsaccent op Erwin, kan
dienen als antwoord op de vraag 'wie komt er morgen?', maar klinkt bij deze
accentuering erg ongewoon als antwoord op de vraag 'wanneer komt Erwin?'.
Met een zinsaccent op morgen is (11)
daarentegen als antwoord op die tweede vraag heel wat natuurlijker. Dit
wordt begrijpelijker wanneer we wat preciezer proberen te omschrijven wat
deze beide zinnen in feite meedelen. Zin (10) kan omschreven
worden als 'morgen komt er iemand, namelijk Erwin' of nog als 'degene die
morgen komt is Erwin'. Parafrases van (11) daarentegen zijn
'Erwin komt, en wel morgen' of 'het tijdstip waarop Erwin komt is morgen'.
Een ander voorbeeld is het volgende paar zinnen:
|
(12)
|
Je zou alles [op schóol] moeten leren.
|
|
(13)
|
Je zou op school [álles] moeten leren.
|
Deze zinnen zijn verschillend te omschrijven: (12) als 'de
plaats waar je alles moet leren is volgens mij: de school',
(13) als 'op de vraag wat je op school zoal moet leren is
mijn antwoord: alles'. Met andere woorden, voor de spreker van
(12) is de kern van wat hij wil meedelen niet dat je alles
moet leren, maar dat de school de meest aangewezen plaats is waar dat moet
gebeuren. De informatie die de spreker van (13) wil meedelen
is van een heel andere aard: de kern van de mededeling betreft wat je (op
school) moet leren (namelijk alles).
Bij het links-rechts-principe moet een restrictie gemaakt worden voor de
werkwoordelijke elementen. Deze elementen, die we polen genoemd hebben,
nemen een vaste plaats in de zin in; ze zijn (afgezien van bijzondere
gevallen) dus niet 'vrij' verplaatsbaar naargelang van de context en de
bedoeling van de zin. Dat neemt niet weg dat de vaste plaats van een
werkwoordelijk element wel in overeenstemming kan zijn met een strikte
links-rechts-ordening, bijvoorbeeld wanneer het hoofdwerkwoord in de tweede
pool de informatieve kern van de mededeling is, wat tot uitdrukking komt in
het feit dat dat werkwoord zelf een zinsaccent draagt. Zie respectievelijk
het voltooid deelwoord en de persoonsvorm in de volgende zinnen:
|
(14)
|
Had ik je dat boek dan niet [gegéven]?
|
|
(15)
|
(De erg vermoeiende reis had z'n gezondheid zo verzwakt, ) dat hij kort na
zijn terugkeer [overléed].
|
Behalve de werkwoordelijke elementen moeten een aantal constituenten
uitgezonderd worden die naar de betekenis een sterke eenheid met het
hoofdwerkwoord vormen. Zulke inherent verbonden elementen zijn in de regel
evenmin vrij verplaatsbaar. Ze staan vlak voor de tweede pool (zie verder
). Voorbeelden zijn:
|
(16)
|
Eleonora is gisteren op haar werk plotseling [zíek geworden].
|
|
(17)
|
Riet heeft jaren [in een dorpje in de Kémpen gewoond].
|
|
(18)
|
Ik ben toen maar [naar húis gegaan.]
|
Een andere in het oog springende uitzondering op de mogelijkheid tot
verplaatsing vormen de vragende elementen uit zogenaamde vraagwoordvragen.
Hoewel deze elementen per definitie naar het nog niet bekende vragen -
daarom worden dit soort vragen ook wel leemtevragen genoemd -, wat
overigens nog niet hoeft te betekenen dat ze ook het informatief
belangrijkste element zijn, staan ze altijd verplicht helemaal vooraan, dus
links in de zin. Voorbeelden van deze categorie elementen zijn gecursiveerd
in de volgende zinnen:
|
(19)
|
Wanneer is die brief aangekomen?
|
|
(20)
|
Uit welke stad ben jij afkomstig?
|
|
(21)
|
Hoe heb je dat klaargespeeld?
|
|
|
5 |
In 3 is aangegeven dat de informatieve waarde van de elementen
niet alleen door hun plaats in de zin tot uitdrukking komt. Ook
accentueringsverschijnselen spelen hierbij een rol.
In de praktijk wordt nog al eens van de strikte toepassing van het
links-rechts-principe afgeweken. Een informatief belangrijk (soms het
belangrijkste) element komt dan toch meer naar links in de zin te staan. In
zo'n geval wordt het informatieve belang alleen gekenmerkt door een
zinsaccent, dat dan gewoonlijk een speciale nadruk krijgt. De genoemde
afwijking van de strikte links-rechts-ordening doet zich bijvoorbeeld voor
in contrastieve contexten. Vergelijk de volgende gevallen. In de gegeven
context heeft de tweede zin in (22):
|
(22)
|
(Gisteren heb ik een boek en een plaat gekocht.) Ik heb het boek [aan
Martíne gegeven].
|
een volgorde die in overeenstemming is met het links-rechts-principe. Het
lijdend voorwerp het boek is een bij de voorgaande zin
aansluitend gegeven. Het nieuwe gegeven is in dit geval het meewerkend
voorwerp aan Martine samen met het gezegde
gegeven. Dat gedeelte van de zin draagt dan ook een zinsaccent.
Het lijdend voorwerp het boek heeft een lagere
informatieve waarde dan aan Martine, wat in de volgorde
van deze elementen tot uiting komt doordat het boek links
staat van aan Martine. Toch is een andere volgorde niet
onmogelijk, met name niet wanneer het boek als informatief
belangrijkste element voorgesteld wordt, bijvoorbeeld in een contrastieve
context zoals:
|
(23a)
|
(Je hebt het verkeerd.) Ik heb aan Martine [het bóek] gegeven,
(niet de pláát. Die heb ik aan Rik gegeven.)
|
In dit geval is een speciaal nadruksaccent vereist op het lijdend voorwerp.
Dit zinsdeel staat rechts in de zin. Om hetzelfde uit te drukken kan
evenwel ook de volgorde van (22) gebruikt worden:
|
(23b)
|
(Je hebt het verkeerd.) Ik heb [het bóek] aan Martine gegeven,
(niet de pláát. Die heb ik aan Rik gegeven.)
|
Nu is het belangrijkste element alleen door middel van het accent als
zodanig gekenmerkt; de woordvolgorde wijkt af van wat op basis van het
links-rechts-principe te verwachten is.
In een soortgelijke contrastieve context zijn ook de volgende zinnen
mogelijk, al ligt (24a) wellicht meer voor de hand - en is
die variant beslist duidelijker en minder stroef - dan (24b):
|
(24a)
|
Ik heb het boek [aan Martíne ] gegeven, (niet aan Rík. Die
heeft wat anders gekregen.)
|
|
(24b)
|
Ik heb [aan Martíne] het boek gegeven, (niet aan Rík. Die heeft
wat anders gekregen.)
|
Zin (24a) heeft dezelfde volgorde als de tweede zin van
(22).Aan Martine treedt ook hier als
informatief belangrijkste element op de voorgrond, zij het om een andere
reden dan in de niet-contrastieve context van (22). In
(24b) wordt dezelfde volgorde gebruikt als in de tweede zin
uit (23a). De zin heeft echter een andere implicatie dan die
uit (23a) aangezien niet het boek maar
aan Martine als informatief belangrijkste element bedoeld
is. Anders dan bij (23a) is in (24b) de
strikte links-rechts-volgorde niet toegepast.
In contrastieve zinnen is er ook nog een andere mogelijkheid: met behoud
van het accent kan het informatief belangrijkste element ook helemaal
voorop geplaatst worden. Voorbeelden van een dergelijke contrastieve
vooropplaatsing zijn:
|
(23c)
|
[Het bóek] heb ik aan Martine gegeven, (niet de pláát.)
|
|
(24c)
|
[Aan Martíne] heb ik het boek gegeven, (niet aan Rík.)
|
De formulering van het links-rechts-principe moet naar aanleiding van het
bovenstaande op de volgende wijze gemodificeerd worden: elementen
met een erg kleine informatieve waarde staan zo ver mogelijk links;
elementen met een grote informatieve waarde zijn op een of andere manier
speciaal gekenmerkt, ofwel door hun positie ergens achteraan in de zin
(rechts), in combinatie met een zinsaccent, ofwel alleen door een
accent.
Bij de beschrijving van de woordvolgorde in de rest van dit hoofdstuk
zullen we zoveel mogelijk systematisch een onderscheid maken tussen zinnen
met een strikte links-rechts-ordening van de elementen en zinnen waarin van
dit principe afgeweken wordt. Als dat voor de uitleg nuttig is zal gebruik
gemaakt worden van accenttekens om de bedoeling van een bepaalde zin te
verduidelijken.
Het is van belang op te merken dat zinnen waarin van de strikte
links-rechts-ordening afgeweken wordt, geenszins noodzakelijkerwijs
ongewoon, laat staan abnormaal zijn. Of een bepaalde woordvolgorde ongewoon
is of niet, hangt af van de context waarin de zin met die woordvolgorde
voorkomt.
|
|
6 |
Tot slot van deze inleidende subparagraaf vermelden we dat er afgezien van
de woordvolgorde alleen ook nog andere mogelijkheden zijn om de informatie
in een zin te structureren. Men kan ook een andere constructie gebruiken.
Enkele speciale types van zinnen worden hieronder in
besproken.
Een mogelijkheid is ook de keuze tussen een actieve of een passieve zin.
Vergelijk bijvoorbeeld zin (3) (hier herhaald) met
(25).
|
(3)
|
De koning en de koningin hebben vanmorgen [de Gentse Floráliën bezocht].
|
|
(25)
|
De Gentse Floraliën werden vanmorgen bezocht [door de koning en de
koningín].
|
In zin (3) wordt over het koninklijk paar gezegd dat het een
bezoek gebracht heeft aan de Gentse Floraliën. Hoewel het om een nieuwszin
gaat, kan men toch stellen dat het koninklijk paar hierin als uitgangspunt
gekozen (beter: geïntroduceerd) wordt en dat het bezoek aan de Gentse
Floraliën de informatieve kern vormt. In de met (3)
corresponderende passieve zin (25) daarentegen is de
verhouding precies omgekeerd: nu vormt de bloemententoonstelling het
uitgangspunt en worden de koning en de koningin als het informatief
belangrijkste element voorgesteld. Over de samenhang van actief en passief
in verband met de informatieve geleding zie men
en
.
|
|
|
|